Moderne kabouterverhalen
Kabouters bestaan feitelijk gezien niet, maar toch spelen ze in de menselijke cultuur een voorname rol. In allerlei culturele uitingen, van tekenfilms tot kinderboeken en van reclames tot oude volksverhalen zien we deze vreemdsoortige, kleine wezens hun blij en soms ook boosaardig gedrag vertonen. Kabouters voorzien in een menselijke behoefte aan onzinnige, maar leuke fictie. Ze zijn van alle leeftijden en van alle culturen. In sommige culturen komen ze echter vaker voor dan in andere.
Neem nu Nederland. Anno 2003 startte de verzekeraar Achmea een grote reclamecampagne met wel erg hulpvaardige kabouters, die aansluit bij de Nederlandse kaboutertraditie; een traditie vol gezellige, lieve en onschadelijke mannetjes. De Achemea-ventjes vertonen overeenkomsten met tal van nationale iconen: van Poortvliet en Pinkeltje tot Puk en Muk of Paulus de Boskabouter. In het volgende artikel komt de rol aan bod die de kabouter speelt in de Nederlandse vertelcultuur van de twintigste en eenentwintigste eeuw.
Kaboutertypologie
De Nederlandse kabouter is een soort prototype van de Europese, continentale kabouter. We pakken er het door intellectueel Nederland redelijk verguisde, maar internationaal veel verkochte werk van Rien Poortvliet en Wil Huygen bij en lezen: ‘De man draagt een rode puntmuts. Hij heeft een voluitgegroeide baard, die lang voor z’n hoofdhaar grijswit wordt. Om zijn bovenlichaam draagt hij een blauwe kiel met Schillerkraag of Kaftanhals, welk bovengedeelte meestal door de baard aan het oog onttrokken wordt. Om zijn middel een lederen gordel met boortjes, vijlen, enzovoort. Daarna volgt een bruinig groene broek overgaande in viltlaarzen schoenen van berkebast of klompen, afhankelijk van het gebied waar ze wonen. De gelaatskleur is die van de mens, meest met rode appelwangen, vooral op latere leeftijd. De neus is recht of licht wippend. De oogkleur is overwegend grijs, met enkele bruine varianten door inkruising met trollen in de oertijd.’ (1)Poortvliet en Huygen zien trollen dus niet als reguliere kabouters. Volgens kabouterkenner Ton van Reen is een trol een ‘demonische kabouter’ of ‘boze geest’ uit de Noordse mythologie. (2) De trol heeft weinig van doen met de blije ventjes die we in allerlei Nederlandse culturele uitingen zien. Van Reen noemt nog meer soorten kabouters en kabouterachtigen, bijvoorbeeld: kobolden, gnomen, dwergen, zandmannetjes en nachtwerkertjes. In dit rijtje plaatst hij ook Pygmeeën en lilliputters, wat wel wat bot overkomt. (3) Poortvliet en Huygen noemen diverse andere typen: de boskabouter, de duinkabouter, de tuinkabouter, de boerderijkabouter, de huiskabouter en de Siberische kabouters. Ik wijk hier maar van af en hanteer een ruime en hopelijk niet discriminerende definitie: een kabouter is een absurd klein, fictief mannetje, bij voorkeur met baard en puntmuts. (4)
Escapisme
Nederlandse kabouters worden in de populaire beeldvorming doorgaans verbannen naar de kinderhoek. Dat is niet geheel vreemd gezien de stortvloed aan superblij simplisme dat een grote stoet aan gerenommeerde en minder gerenommeerde kinderboekenauteurs over kleine ventjes heeft gemaakt. Een greep uit de literatuur:Wipneus en Pim van B.J. van Wijckmade (5), hun archetypische bloedbroeders Puk en Muk van Frans Fransen (6), Pinkeltje door Dick Laan en Corrie Hafkamp,Wouter Kabouter door H. Struck, de dwergjes van Tuil door Paul Biegel, Wiplalavan Annie M.G. Schmidt, diens soortgenoot Het kleine mannetje Lodewijk van A.D. Hildebrand, Niksnutje en Raretoet van Rie Hansen, Suizebol en Bijdepink van Phiny Dick, Pom, Verk en Fop van dezelfde schrijfster, die ook de auteur was vanOlle Kapoen, …en toch zijn er kabouters van Lea Smulders, Paulus de Boskabouter van Jean Dulieu en nog vele, vele anderen.
De serie Puk en Muk van Franciscus Xaverius van Ostaden (1896-1961) moet vrij hoog worden aangeslagen. De boekjes van deze Tilburgse frater, die publiceerde onder het pseudoniem Frans Fransen, zijn nog steeds best vermakelijk, wat zeker niet in het minst te danken is aan de illustraties van de Oostenrijker Carl Storch (1868-1955), die veel weghebben van het werk van Wilhelm Busch, bekend van Max und Moritz. Aan Puk en Muk kunnen escapisten veel lol beleven. Typerend is de volgende door Tim Safary bewerkte tekst uit deel vijf van de serie, Muk de drakendoder. Op een dag krijgen, Puk en Muk, hun broertjes en hum oom Klaas Vaak (woonachtig in het derde straatje achter Luilekkerland) bezoek van een ander vreemd mannetje dat zich zo presenteert: ‘Ik ben een dwerg, da’s zonneklaar en mijn naam is Rijmelaar!’ Eenmaal binnen in het huisje van de familie Vaak steekt de bezoeker zo van wal: ‘O wat zit dit stoeltje lekker! Mijn avontuur wordt steeds weer gekker want, dat moeten jullie weten, ik kom heus niet om te eten, als je dat soms had gedacht. Nee, ik breng je onverwacht dit plotseling en laat bezoek, omda’k een drakendoder zoek. Nog niemand heeft zich aangenoden om voor ons de draak te doden.’ (7)Van het een komt het ander en uiteindelijk doodt Muk de beoogde draak op vrij botte wijze, namelijk door hem tijdens een tandheelkundige behandeling met explosieven op te blazen: ‘De draak was inderdaad met één klap van alle narigheid af. Méér nog zelfs: hij was zo dood als een kei! Zwarte stinkende rook walmde uit de halsopening…’ (8)De Puk en Muk-cyclus is opvallend dankzij de wonderlijke mengeling van zowel onschuldige als crue humor. Crue humor is minder te vinden in een reeks die nog klassieker is: die rond Paulus de Boskabouter. Deze schepping van Jean Dulieu (pseudoniem van Jan van Oort, 1921-) kent vele tot de verbeelding sprekende figuren, van de enge heks Eucalypta tot de wijze uil Oehoeboeroe. Paulus zelf is een boskabouter, die zich alleen in het bos op zijn gemak voelt. Dit in tegenstelling tot zijn kennis Pieter de Veldkabouter, die juist bang wordt van al die bomen.Van Paulus bestaan een televisieserie, strips, hoorspelen en kinderboeken. In die laatste categorie hoort ook het werk Paulus en de eikelmannetjes thuis. (9) Dit boek kent hartstochtelijke fans (10) en is zonder meer een van de klassiekers uit de Nederlandse jeugdliteratuur. Vooral de kleurenillustaties van Dulieu zijn schitterend. De teksten zijn echter ook leuk. Nadat de muts van Paulus tijdens een herfststorm met wat bladeren een konijnenhol is binnengewaaid, hoort de kabouter het volgende: “‘Ba, wat een rommel. Ik kan wel aan de gang blijven.’’ riep een boze stem en dit keer was het onmiskenbaar een konijnenstem. De bladeren en de kaboutermuts werden weer naar buiten gegooid, even snel als ze naar binnen waren gevlogen. Het konijn kwam ook mee om eens lekker te schelden. ‘Akelige nietsnut’, riep het konijn en zijn snorharen bibberden van verontwaardiging, ‘is me dat een manier om een fatsoenlijk konijn met bladeren en mutsen te smijten! Dat je wilt waaien, moet jij weten, maar dat je nu uitgerekend…’ ‘Ik woei niet,’ merkte Paulus bedremmeld op. (11)
Gezelligheidscultus
In zijn kabouterboeken bereikt Dulieu soms een hoog niveau (in tegenstelling tot de niet door hem gerealiseerde televisiebewerkingen, waar hij ook niet erg gelukkig mee was). Zijn werk is daarmee uitzonderlijk in de grote brij aan Nederlandstalige kabouterfictie, waarin we vooral veel pretentieloze lectuur aantreffen. Representatiever dan Paulus is misschien de huiskabouter –al betitelt hij zichzelf niet zo- Pinkeltje van Dick Laan. Uit Laans boeken komt een zwartwit-wereldbeeld naar voren met soms wat irritant gemoraliseer. Zowel van Paulus als van Pinkeltje (en ook van een hele stoet aan minder beroemde Nederlandse soortgenoten) kan gezegd worden dat het knusse, onschadelijke baasjes zijn; ze passen uitstekend in de Nederlandse gezelligheidscultus bij het knappend haardvuur. Hiermee kunnen bijvoorbeeld ook de koffiekabouters van Van Nelle worden geassocieerd. Dezen werden ergens gedurende de Eerste Wereldoorlog in het leven geroepen door de auteur Kees Valkenstein (pseudoniem van Alfons van Lier, 1862-1952). Bij de pakken van Van Nelle koffie konden (naar analogie van de Verkade-albums) plaatjes worden gespaard die bij de teksten van het boekje Hoe de kabouters aan de koffie kwamen hoorden. In het verhaal wordt verteld hoe een ondergronds kaboutervolk bij toeval met koffie in aanraking komt en er vervolgens aan verslaafd raakt. Ook bij Van Nelle verschenen van 1920 populaire plaatjesalbums over het mannetje Piggelmee. Auteur was de creatieve vertegenwoordiger L. C. Steenhuizen.
Kaboutercommercie
Het gebruiken van kabouters in reclame is tamelijk effectief. Bij veel mensen roepen de kleine wezens positieve gevoelens op, die ze vervolgens ook aan het merk dat, of de organisatie die, gepromoot wordt koppelen. Zo werd een grote keten benzine-stations jarenlang geassocieerd met de (overigens Belgische) serie De Smurfen. In 2003 maakte de televisiekijker, zoals gemeld kennis met de kabouters van Achmea, Deze zijn zó vervelend dat het weer leuk wordt en het is –de Nederlander kennende – niet ondenkbaar dat de verzekeraar gedurende een periode plat is gebeld door practical jokers met kabouterstemmen. Officiële gegevens hierover zijn echter niet voor handen.Kabouters zijn een door de commercie goed uitgebaat verschijnsel: in onze contreien zijn het vooral de smurfen er een goed voorbeeld van. Deze schepping van de Belg Peyo werd dus gebruikt ter promotie van benzine, maar ook als muzikaal lokkertjes. Vader Abraham scoorde als ‘Father Abraham’ een wereldhit met zijn smurfenlied. Beperkt tot de toppen van de nationale hitlijsten bleef in de jaren negentig van de twintigste eeuw de muziekvorm smurfenhouse. Ook een andere Belgische creatie, kabouter Plop, scoorde, een decennium later, goed in de Nederlandse top veertig. Verder bestaat er een deejay-duo met nationale bekendheid dat zich naar kabouters vernoemde: Wipneus en Pim.Kabouters lenen zich ook prima voor pretparken: in de Brabantse Efteling zijn kabouters goed op hun plaats, maar er bestaan ook Nederlandse themaparken met namen als Kabouterland of het Rijk der Kabouters. Kabouters hebben in de commercie dus een duidelijke functie. Ook in het onderwijs worden ze frequent gebruikt ter veraangenaming van het leerproces. Dit leverde titels op als Dolle leespret met kabouter Tip en Top of Ik lees zelf al met Pim en Pom. Bekend is de schepping Okkie Pepernoot van Leonard Roggeveen uit 1934. De boeken rond deze kabouter waren bestemd voor basisschoolkinderen die net konden lezen.
Kabouterpolitiek en kabouterterreur Op school en ook thuis bij het haardvuur hebben kabouters een levendige en positieve herinnering achtergelaten bij velen. Deze betere, lieve, onschuldige minuscule, jammer genoeg fictieve natuurmensen werden voor sommigen rolmodellen voor de menselijke samenleving. Aldus deden kabouters hun intrede in de politiek. Onder leiding van de idealistische Roel van Duyn probeerde de kabouterbeweging in de jaren zestig en zeventig de maatschappij te veranderen. Het waren anarchisten die de politiek ingingen. Met succes, want in 1970 veroverde de Kabouterlijst van Oranje Vrijstaat vijf zetels in de gemeenteraad van Amsterdam. In deze periode werd ook het periodiek De kabouterkrant goed verkocht. Het succes van de politieke kabouters was niet blijvend. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw lieten Europese kabouteradepten op een geheel andere manier van zich horen. In Frankrijk en België voerde het Front de libération des nains (‘Bevrijdingsfront van de dwergen’, ook bekend als het ‘front voor de bevrijding van tuinkabouters’ of de ‘terreurorganisatie ter bevrijding van de tuinkabouters’ harde acties, althans volgens de broodje-aap-berichtgeving in sommige kranten.
Kabouterpsychologie
Kabouters kunnen veel losmaken bij mensen. Dat is duidelijk. De bekende en omstreden psycholoog C.G. Jung had zo zijn eigen denkbeelden over kabouters. Hij meende dat de ‘kabieren’ uit de Griekse oudheid, de met spitse hoofdbedekking uitgeruste, misvormde zonen van de godheid Hefaistos, de voorlopers waren van onze kabouters. (12)Volgens de internationaal bekende mythendeskundige J. Campbell zijn kabouters vooral populair vanwege het onbeholpen, suffe karakter van de wezens. (13) Ze roepen vertedering op. Mensen kunnen zichzelf als groter en belangrijker zien dan deze absurde ventjes. Om er wat huis- tuin- en keukenpsychologie tegen aan te gooien: zeker voor mensen die zichzelf als niet al te belangrijk zien, hebben kabouters een functie ter zelfbevestiging. Nederlanders hebben soms de behoefte om zich zelf te kleineren. Zo spreken ze van ‘ons kikkerlandje’ en noemen ze hun nationale voetbalcompetitie denigrerend de ‘Mickey Mouse-competitie’. Het is misschien niet alt te ver gezocht om de overvloed aan kabouters in de Nederlandse cultuur ook enigszins vanuit die hoek te beschouwen.
Volksverhalen?
In hoeverre zijn de besproken literaire en andere uitingen aan te merken als moderne varianten van volksverhalen? Het aspect van de mondelinge overlevering ontbreekt voor een deel, al worden de verhalen wel veel voorgelezen. Het zijn door de scheppers in woord en beeld reeds vastgelegde figuren, die zich dus minder tijdens het vertellen kunnen ontwikkelen. Toch zijn deze figuren zelf weer gebaseerd op de beeldvorming die van oudsher over kabouters bestaat. Het zijn in zekere zin archetypen. Bovendien vormen de nationale kaboutericonen weer de basis voor allerlei andere toepassingen. Zo werd Paulus de boskabouter in de jaren negentig van de vorige eeuw op botte wijze geparodieerd door de striptekenaar Luuk Bode. Ook onderling werken de verhalen overigens op elkaar in: er zijn duidelijke aanknopingspunten tussen de klassieke reeksen Wipneus en Pim en Puk en Muk en ook figuren als Het kleine mannetje Lodewijk van A. D. Hildebrand en Wiplala van Annie M.G. Schmidt hebben veel van elkaar weg.
We kunnen een ontwikkeling in de Nederlandse kaboutervertellingen onderscheiden. In moderne tijden worden ze absurder en botter, net als de Nederlandse samenleving. We zien kleine ventjes terug in de satirische uitzendingen van Jiskefet, maar ook , zoals gezegd, in stripverhalen. Zo bestaat er van de Nijmeegse striptekenaar Mark Retera een strip uit de jaren negentig, waarin studentikoze types met puntmutskabouters gaan darten. De aanwending van kabouters in de moderne cultuur mag minder sympathiek overkomen, ze toont wel aan dat de kabouters en kabouterachtigen met de maatschappelijke ontwikkelingen mee evolueren. Zo is de Nederlandse kaboutercultuur een spiegel van de samenleving.
Noten
1)W. Huygen en R. Poortvliet, Leven en werken van de kabouter (Bussum 1976)
2) T. van Reen, Leven en werken van de kabouter (2002) 57. Curieus genoeg koos Van Reen dezelfde titel als Huygen en Poortvliet.
3) Idem 56-57
4) Er zijn ook kaboutervrouwen, tot in Poortvliets Leven en werken van de kabouter en Laans Pinkeltje toe, maar het kaboutermannetjes is in de populaire cultuur ernstig in de meerderheid.
5) Achter het pseudoniem Van Wijckmade gingen diverse Maastrichtse paters schuil, die steeds als voorletter hun eigen initiaal toevoegden.
6) Frans Fransen was het pseudoniem van F.X. van Ostaden, een Tilburgse geestelijke.
7) F. Fransen en T. Safary, Muk de drakendoder (Tilburg zj) 9.
8) Idem, 58.
9) J. Dulieu, Paulus en de eikelmannetjes (1973)
10) Bijvoorbeeld: H. Spiering, ‘Wij zijn de eikelmannetjesputters’, achterpagina NRC Handelsblad 22 oktober 1996
11) Dulieu, Paulus en de eikelmannetjes, 6
12) C. G. Jung, Verzameld werk 7 (Rotterdam 1987, vertaald door P. de Vries-Ek) 139-141.
13) J. Campbell en B. Moyers, Mythen en bewustzijn. De kracht van de mythologische verbeelding (Houten 1992, vertaling van F. Hille van The power of myth, zp 1988) 15.
(Dit artikel verscheen eerder in een nummer van de reeks Volkscultuur. Zie www.volkscultuur.nl. Sinds het verschijnen in 2004 was er onder meer de opkomst en ondergang van kabouter Wesley. Wel bestond in 2004 al Peer de Plintkabouter. De auteur van it artikel werd door de schepper van Peer de Plintkabouter terecht hard aangevallen dat hij zijn schepping had geboycot.)