Uit het dagboek van koning Arthur
(Tekening Thijs Wessels)
Ik ben koning Arthur. Mijn naam is legendarisch. Ze zeggen dat ze mij verzonnen hebben, maar dat is een leugen. Ik heb werkelijk bestaan en ben zonder meer de belangrijkste koning die het Verenigd Koninkrijk, dat schone eilandrijk, ooit gekend heeft. Ik leidde mijn volk in de strijd tegen het kwaad. Om mijn idealen te realiseren stelde ik de kring van de ridders van de ronde tafel in het leven, een groep heldhaftige ridders die zetelde in de burcht Camelot. We zaten om de tafel zonder dat iemand aan het hoofd zat. De ridders waren als het ware mijn gelijken.
Nu ben ik dood. Ik vond mijn laatste rustplaats op het eiland Avalon.
Laat ik vertellen hoe ik aan mijn einde ben gekomen. Wij ridders van de ronde tafel waren broeders in de strijd. We gingen erop uit om algemene heldhaftigheid na te streven, we hielpen weduwen en wezen en bekampten het kwaad. We gingen ook op zoek naar de Graal, de kelk met bloed van Christus. Over de vraag of we die uiteindelijk gevonden hebben verschillen de meningen. Wij waren echte kerels met het hart op de juiste plaats.
Soms klopte dit hart echter te hevig. Mijn belangrijkste ridder Lancelot papte op een dag aan met mijn vrouw Guinevere. Hoe kon hij. Het is duidelijk dat we hierover ruzie kregen. Toch was dit niet de ergste ruzie die ik in mijn leven heb meegemaakt. Mijn zoon Mordred keerde zich op een dag tegen mij, als een prins van het kwaad. We streden een verbeten strijd, waarbij we elkaar uiteindelijk doodden. Hoe erg is het om door je eigen zoon te worden vermoord.
Zelfs de beroemde magiër Merlijn kon mij niet meer opwekken uit de dood. Toen heeft men mij begraven op het eiland Avalon. Tegenwoordig weet niemand meer waar dit eilandje precies is. Maar ik verzeker je dat als het weer gevonden wordt, men mij uit de dood zal opwekken en ik opnieuw als koning over het Verenigd Koninkrijk zal heersen. Als een rechtvaardige vorst, met het hart op de juiste plaats.