In Gods hand
Greg Houwer
Retoriek. Naar aanleiding van mijn twee grootmoeders heb ik daar tamelijk veel over nagedacht. Daar ben ik natuurlijk niet alleen in. Johannes bijvoorbeeld begint er zijn evangelie mee: 'In den beginne was het woord en het woord was bij God.' Maar was het woord in den beginne bij God, elders in de bijbel kunnen we lezen dat het daar alvast niet erg lang bleef. Benieuwd welke namen Zijn nieuwste creatuur aan 'alle dieren op het land en alle vogels van de lucht' zou geven, bedeelde Jahweh ook de mens met de macht der retoriek. 'Zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten,' leert het tweede hoofdstuk van Genesis. Sindsdien torent de mens, als een minigodje, boven de rest van de schepping uit, Babels hoog. Hij heeft een toverstafje in handen waarmee hij de dingen kan aanwijzen en benoemen. Dat daar is een zonnebloem — met of zonder tussen-n? En dat oranje, ronde ding daar wat verder is een sinaasappel — of is het appelsien? Maar wie naar iets wijst, wijst natuurlijk ook indirect naar zichzelf.
En vandaar mijn vraag of de mens met het betoveren van de wereld niet ook zichzelf een beetje heeft betoverd. Een klein voorbeeld. Een alarmerend aantal mensen tegenwoordig verkondigt te pas en te onpas dat er twee soorten van mensen bestaan, personen mét en personen zonder x, waarbij x eender wat kan zijn, van het dragen van witte sokken tot het snakken naar anale seks. Ik zeg maar wat, want dat is net het punt: het draait niet om x, maar om de verkondiger zelf. De verkondiger wéét. De verkondiger verkondigt. Een doorzichtig foefje. En toch stijgt het aantal verkondigers deze dagen zo onrustwekkend snel dat er binnenkort wel eens echt twee soorten van mensen zouden kunnen bestaan, zij die graag stellen dat er twee soorten van mensen bestaan, en zij die dat niet doen. Zij dus die van retoriek houden en zichzelf graag horen spreken, en de anderen. Of dus, zij die van zichzelf houden, en zij die dat niet doen. Maar kijk, daar heb je meteen al een probleem. Want kan het ook niet omgekeerd zijn? Is het niet mogelijk dat diegenen die graag retoriek aanwenden dat net doen omdat ze die retoriek nodig hebben om van zichzelf te houden? Is het gepolijste woord inderdaad niet vooral bedoeld om de retoricus zelf te overtuigen, daar waar het andere type mens ook zonder blabla zichzelf graag kan zien? Waarmee ik maar wil zeggen: retoriek kan bedrieglijk zijn, met haar duivelse tweedelingen. De wereld is niet wit of zwart, zij is grijs. Wat u ook al wel eens hoorde natuurlijk. Ook ik ontsnap niet aan de macht van de retoriek — al weet ik zelf niet goed of dat het gevolg is van een gezonde dosis zelfliefde of net het gebrek daaraan.
Tweedelingen zijn dus problematisch. Toch valt er soms ook heel wat voor te zeggen. Zoals dus in het geval van mijn grootmoeders. Enerzijds is er mijn theatrale grootmoeder voor wie de wereld één groot podium is, en anderzijds is er mijn stille grootmoeder die je als toeschouwster nauwelijks een keer hoort kuchen — een tegenstelling die het scherpst tot uiting komt in hun verschillende verhouding tot de dood. Voor de ene grootmoeder geldt de dood als een dramatisch hoogtepunt waarvoor de spanningsboog niet vroeg genoeg kan worden ingezet, terwijl voor de andere grootmoeder de dood slechts aanleiding is tot een schaamtevolle blos, alsof de dood alleen maar neemt wat in de eerste plaats nooit gegeven had moeten worden. Aan de ene kant de diva die met een dolk in het hart nog drie aria's aanheft, met gevoel voor timing door de knieën gaat, de hand naar de borst brengt en dan met een smartelijke blik op oneindig — dat wil zeggen: het publiek — ste-eeeeeeeeee-erft. Aan de andere kant een tribunestoeltje dat voorzichtig wordt dichtgevouwen en twee bleke voeten die als muizen over het tapijt schuifelen, op weg naar de spleet onder de zware achterdeur. En terwijl binnen het applaus losbarst en de lichten aangaan, klapt er buiten een paraplu open waaronder een anonieme gestalte probeert op te gaan in de nacht — de paraplu misschien toch een kleine zucht naar theatraliteit verradend want regenen doet het nauwelijks, net zoals de buiging op de scene misschien net iets te diep is om naast zelftevredenheid niet ook blijk te geven van een zeker verlangen naar bescheidenheid. Waar wil ik naartoe? Dat is een goede vraag, waar allicht enkel retorische antwoorden op bestaan. Wat dan weer bewijst dat het woord inderdaad reeds in den beginne was. Maar ook dat het toen vermoedelijk niet bij God, maar wel bij de mens was. Bij personen als Johannes die schreven: 'In den beginne was het woord en het woord was bij God.' Terwijl ze in zichzelf dachten: als het zich zo makkelijk laat schrijven, is het misschien wel waar.
Meer columns hier