top of page
Featured Review

Interview Pascal Lefèvre


U bent wetenschapper op het terrein van visuele cultuur. Waar liggen de historische wortels van de moderne strip? In de Europese volkscultuur of in de Amerikaanse massacultuur?

Al eeuwenlang vertellen mensen verhalen aan de hand van statische beelden, maar dat waren doorgaans unieke exemplaren (zoals het borduurwerk van Bayeux).

Het is pas met de komst van de drukmachines dat op een eenvoudige manier meerdere exemplaren konden worden verveelvoudigd. Toch zal het nog tot midden de 19e eeuw duren vooraleer beeldverhalen worden gemaakt die beginnen te lijken op de hedendaagse vorm. Weliswaar nog met een scheiding van tekst en beeld, maar wel al met allerlei grafische experimenten (bijvoorbeeld Doré's satirische kijk op de geschiedenis van Rusland).

Al in de 19e eeuw kunnen we spreken van een massacultuur: de kinder- of centsprenten tonen korte, veelal erg moralistische, verhaaltjes voor kinderen en worden in massale hoeveelheden verspreid. De combinatie van vereenvoudigde tekeningen met tekstballonnen voor strips is iets dat in de VS omtrent 1900 is doorgebroken. Het zou echter nog drie decennia duren vooraleer de Europese auteurs en uitgevers die tekstballonnen ook volop willen gebruiken. Vooral in Nederland is het beeldverhaal met gescheiden tekst nog heel lang na de Tweede Wereldoorlog populair gebleven. Belangrijk is ook dat strips begin 20ste eeuw, behalve in gespecialiseerde magazines voor kinderen, ook een onderdeel worden van de algemene pers (in kranten en tijdschriften). Pas vanaf de jaren tachtig zal de albumuitgave in West-Europa belangrijker worden en verdwijnen de meeste stripmagazines stilaan. Bijna elk land heeft een eigen stripcultuur ontwikkeld, die echter ook invloeden van andere landen heeft ondergaan. Die internationale uitwisseling was trouwens al bezig in de 19e eeuw. Terwijl beeldverhalen in de 19e vaak voor volwassenen bedoeld waren, werden ze in Europa vanaf begin 20ste eeuw echter vooral voor kinderen gemaakt. Pas met de omwentelingen van de jaren 1960 en 1970 werden er opnieuw meer strips voor volwassenen gemaakt en ging men het stripromans of graphic novels noemen.

Waarom zijn de Belgische stripauteurs internationaal succesvoller dan de Nederlandse auteurs?

Belgische stripauteurs konden internationaal alleen maar echt succesvol zijn als ze voor één van de grote Franstalige uitgevers (Casterman, Dupuis of Lombard) werkten. Deze uitgevers hebben zeker na de Tweede Wereldoorlog hun pijlen met succes op het grotere Franstalige gebied in het buitenland gericht. De Vlaamse stripuitgevers hadden daarentegen een geheel andere reflex: omdat de voorpublicaties in de Vlaamse kranten in combinatie met goedkope albumuitgaven enorm rendabel bleken, waren zij blijkbaar minder gemotiveerd om buitenlandse markten te verkennen - en als ze al pogingen in die richting deden dan liepen die faliekant af. Willy Vandersteen is de enige die met een westernstrip (Bessy) in Duitsland een tijdlang echt succes heeft gekend en met Suske en Wiske uiteindelijk in Nederland een hogere verkoop haalde dan in Vlaanderen (maar er wonen in het Zuiden dan ook minder mensen dan in Noorden).

Pas met de opkomst van de striproman in Vlaanderen (na 2000) door jonge auteurs, is er ook internationale erkenning (zoals nominaties op het belangrijkste Europese stripfestival in Angoulême) gekomen voor enkele Vlamingen (Olivier Schrauwen, Brecht Evens, Judith Vanistendael).

Is visuele geletterdheid (visual literacy) iets dat actief moet worden aangeleerd?

Ieder kind leert op een vrij spontane manier strips 'lezen', zelfs nog vooraleer men leert teksten lezen, kan men de betekenis van beelden vatten. Desalniettemin is het mogelijk om ook op een meer expliciete manier strips te analyseren en proberen te verwoorden wat men visueel ervaart. Uiteraard hangt het ook grotendeels af van de kwaliteit van de strip: als dat een werk (bijvoorbeeld Asterios Polyp of Arsène Schrauwen of Wij Twee Samen) is dat op een ingenieuze manier visueel in elkaar steekt, dan dient de lezer heel oplettend te zijn (en eventueel terug te bladeren, plaatjes met elkaar te vergelijken, enzovoort) om de volle visuele rijkdom te proeven. Zulk een manier van intens kijken en analyseren probeer ik mijn studenten op de campus Sint-Lukas Brussel van LUCA School of Arts

aan te leren. Ik heb ook een eenvoudige site waarop iedereen een inleiding in stripanalyse kan krijgen.

Hoe ziet u de rol en betekenis van de strip evolueren in de veranderende beeldcultuur?

Ik ben geen helderziende, maar ik verwacht dat er altijd boeken zullen blijven verschijnen - zelfs al worden beeldverhaal digitaal aangeboden, eventueel met wat meer toeters en bellen. Hopelijk kunnen ook de nieuwe generaties van stripauteurs op een degelijke manier hun kost verdienen, zodat ze niet afhangen van subsidies voor werkbeurzen. De alternatieve strip in Vlaanderen is zonder die overheidssteun en de goodwill van enkele kleine uitgevers nog altijd niet rendabel genoeg om te kunnen van leven. Er zijn momenteel gewoon te weinig mensen die zulke uitgaven kopen.

Ik hoop dat er altijd ambitieuze auteurs zullen zijn die het medium blijven interessant vinden en precies dit medium kiezen om prachtige nieuwe dingen te maken, niet alleen voor een publiek van kenners, maar evengoed voor kinderen.

Wat maakt het werk van Willy Vandersteen bijzonder? Hoe is het te verklaren dat hij niet beroemder is dan hij is, buiten de Benelux?

Het is moeilijk om het bijzondere van Willy Vandersteen bondig samen te vatten, maar in elk geval heeft hij internationaal te weinig aandacht gekregen. Misschien komt dat deels wel omdat hij in eerste instantie heel goed kon vatten waar de gemiddelde lezer in Vlaanderen na de bevrijding van hield: eenvoudig maar pienter amusement, een fijne combinatie van avontuur en humor. Dit typisch Vlaamse karakter van een reeks zoals Suske en Wiske ging wel wat verloren vanaf het moment er nog maar één Nederlandse versie werd gemaakt voor Vlaanderen en Nederland samen (een tijdlang verscheen een 'Hollandse' naast een 'Vlaamse' versie): we weten allemaal dat Sidonie Sidonia werd, Schalulleke Schanulleke...

We mogen ook niet uit het oog verliezen dat, internationaal bekeken, strips, die oorspronkelijk als dagelijkse krantenstrip werden geconcipieerd, in het algemeen moeilijker de sprong naar een succesvolle boekuitgave kunnen maken. Vlaanderen, en voor een stuk ook Nederland, vormen op dat vlak een uitzondering. Denk maar eens aan die talloze Amerikaanse dagstrips die enerzijds wel in honderden, soms duizenden, kranten en tijdschriften verschenen, maar anderzijds slechts zelden ook een groot succes waren als boekuitgave... of toch niet op zo'n massale schaal als in Vlaanderen, waar sinds decennia enkele reeksen al aan meer dan honderd of tweehonderd albums zitten en verhoudingsgewijs tot de bevolking enorme hoge oplages halen. Hoewel dat de laatste jaren ook aan het afkalven is.

Selectie uit publicaties

Pascal Lefèvre (verschijnt over enkele maanden), 'No Content without Form. Graphic Style as the Primary Entrance to a Story', in: Neil Cohn (ed.) The Visual Narrative Reader, Bloomsbury Academic, pp. 67-88. Pascal Lefèvre (2014) 'Het beeldverhaal in Nederland en Vlaanderen, een wereld van verschil', in: Rita Ghesquière, Vanessa Joosen & Helma Van Lierop-Debrauwer (eds.) Een Land van Waan en Wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur, Atlas / Contact, p. 425-443. Pascal Lefèvre (2013 hard cover & 2015 soft cover) ' Narration in the Flemish Dual Publication System. The Crossover Genre 'Humoristic Adventure,' in: Daniel Stein & Jan-Noël Thon (eds.) From Comic Strips to Graphic Novels: Contributions to the Theory and History of Graphic Narrative, Berlin: De Gruyter, p. 255-269, print. Pascal Lefèvre (2012) 'Strips', in Lexicon Jeugdliteratuur, 90ste aanvulling, p.1-9, print.

Tag Cloud
bottom of page