U
Leen Verheyen
Ik zou uw huis kunnen binnendringen. Het zou mij weinig moeite kosten. Ik kan de op een kier openstaande deur van een huis zien vanaf de andere kant van een plein. Ik ken de trucs van verstopte sleutels onder deurmatten of bloempotten. Zelfs zonder sleutel weet ik een slot te doen bezwijken. Ik kan overal binnen.
Ik heb geen eigen huis. Ik eigen mij toe wat anderen toebehoort. Ik duw een op een kier staande voordeur van een appartementsblok open en dool rond in de gangen, luisterend aan elke deur. Ik observeer de bewoners van elk appartement, neem hun gewoontes over, weet wanneer ze vertrekken en wanneer ze opnieuw thuis zullen zijn. Op korte tijd heb ik alle informatie verzameld die ik nodig heb. Ik weet welk appartement op welk moment verlaten is. Wanneer de inwoners hun appartement verlaten hebben, dring ik binnen. Ik doe er wat nodig is. Soms ga ik een paar uren op het bed liggen, zet de wekker en slaap mijn vermoeidheid weg. Soms open ik de koelkast, maak ik voor mezelf ontbijt, drink ik thee aan de keukentafel. Soms ruim ik op of doe ik de afwas. De mensen in wiens appartementen ik verblijf zijn meestal drukbezet. Ze hebben geen tijd om zich met het huishouden bezig te houden en dus neem ik die taak op mij. Wanneer het uur nadert waarop de bewoners van het appartement terug zullen keren, ga ik weer de gang op, sluit ik de deur achter mij en begeef mij naar het volgende appartement. Altijd is er wel een appartement dat leeg is. Soms is dat het appartement van het koppel met de regelmatige werkuren. Soms het appartement van de jongen die 's avonds in de horeca werkt. Meestal het appartement van de man die voor zijn werk op reis is.
Bij u zou het anders zijn. Ook bij u zou ik eerst een tijd hebben doorgebracht in de gang van uw appartementsgebouw. Ik zou uw gewoontes hebben geobserveerd en precies weten wanneer u thuis vertrekt en terugkomt. Dan zou ik uw appartement binnendringen, er misschien enkele uren slapen, wat te eten uit uw koelkast nemen, een kopje thee drinken en de afwas doen. Tot zover zou alles zijn zoals gewoonlijk. Ik zou de klok in het oog houden en wachten op uw terugkeer, in de overtuiging dat ik nog minstens een uur de tijd had. Maar enkele minuten later zou ik gerammel aan uw voordeur horen. Geen moment zou het in mij opkomen dat het om een indringer zou kunnen gaan. Ik zou meteen weten dat u het bent. Dat u dit keer vroeger bent teruggekeerd.
Ik zou een willekeurige deur in uw appartement openen, de kamer binnengaan en me verschuilen onder een kinderbed dat in de kamer staat. Pas wanneer ik onder het bed zou liggen en uw voetstappen in de gang van het appartement zou horen, zou het mij beginnen dagen dat er iets niet klopt. Dat ik, hoewel ik bijna alles van u weet, niets weet over kinderen. Die nacht zou er ook geen kind slapen in het bed waaronder ik me schuil houd. Ik zou dus rustig afwachten tot de volgende dag zou aanbreken, tot ik uw voetstappen door de gang zou horen en de voordeur opnieuw zou horen openen en sluiten. Dan pas zou ik vanonder het bed te voorschijn komen en de kamer nader bekijken. Ik zou opmerken dat het bed al lang geleden voor het laatst werd opgemaakt en dat het speelgoed in de hoek van de kamer een laagje stof draagt. Ik zou tot de overmoedige conclusie komen dat deze kamer niemand meer toebehoort en het als mijn recht beschouwen mij deze kamer toe te eigenen.
Er zou weinig veranderen aan mijn dagelijkse routine. Ik zou elke ochtend wachten tot ik u de deur van het appartement zou horen sluiten en pas dan tevoorschijn komen. Wanneer u bent vertrokken, zou ik in het huis gaan rondwandelen, ontbijten, thee drinken, de afwas doen. 's Middags zou ik de restjes van uw vorige maaltijd uit de koelkast nemen, opwarmen en opeten terwijl ik televisie kijk. Ik zou uw dvd-collectie bewonderen, net zoals de onverwachte orde die u daarin hebt aangebracht. Ik zou uw bed opmaken, de was in de wasmachine stoppen en zorgen dat ik klaar ben met het werk wanneer u weer thuis komt. Tegen de tijd waarop ik het slot van de voordeur zou horen losdraaien, zou ik alweer terug in mijn kamer zijn. 's Avonds zou ik niet meer onder het bed, maar gewoon tussen de lakens slapen. Ik zou immers gemerkt hebben dat u nooit in mijn kamer komt. Dat ik er veilig ben.
Omdat ik me bij u veilig zou voelen, zou mijn gedrag steeds roekelozer worden. De eerste dagen zou u het verdwijnen van voedingswaren nog aan uw eigen verstrooidheid kunnen wijten. U zou misschien nog kunnen denken vergeten te zijn de strijkplank en de vers gestreken was weer op hun plaats te zetten. Maar na enige tijd zou u ongetwijfeld merken dat er iets niet klopt. U zou immers een intelligente man zijn. Zo stel ik me u in ieder geval toch voor. Dus terwijl u elke dag wat achterdochtiger zou worden, zou ik me met steeds meer vrijheid door uw huis beginnen bewegen.
Op zekere dag zou ik u dan 's ochtends de voordeur van het appartement horen sluiten. Ik zou mijn kamer uitkomen, een douche nemen en ontbijten. Net op het moment waarop ik thee zou zetten, zou ik het slot van de voordeur om horen draaien. Ik zou geen tijd meer hebben weg te lopen. Ik zou in de keuken staan met mijn theekopje in de ene hand, terwijl ik met de andere nonchalant op het aanrecht leun. U zou de keuken binnenkomen. U zou niet verbaasd zijn mij te zien. “Daar ben je dan,” zou je zeggen, “ik heb op je gewacht.” We zouden samen aan de keukentafel zitten en thee drinken. U zou mij niets hoeven te vertellen, want ik ken u al. Ook u zou mij geen vragen stellen. Ook u zou denken te weten wie ik ben. U zou zeggen dat ik er ouder uitzie, ouder dan u zich had voorgesteld. Ik zou proberen niet tegen u te liegen. Ik zou het spel met u meespelen, maar nooit werkelijk beamen dat ik ben wie u denkt voor u te zien. U zou dat niet van mij verlangen. U zou weten dat ik niet diegene ben waarop u gewacht heeft, maar ook u zou het spel meespelen.
Het spel zou eeuwig kunnen doorgaan. We zouden samen thee drinken en ik zou voor het huis zorgen wanneer u weg zou zijn. Ik zou zelfs hopen dat het zo zou gaan. Maar op een dag, wanneer we samen zouden hebben ontbeten en u de deur achter u heeft dichtgedaan, zou ik zeker zijn dat het zo niet zal gaan. Ik zou merken dat ik niet langer thuisloos ben, dat ik nu een huis heb dat ik als het mijne zou kunnen beschouwen. Ik zou willen dat die gedachte me aangenaam zou lijken, maar dat zou niet zo zijn. Ik zou de vreemde huizen missen. Dus op die ene dag, nadat u bent vertrokken, zou ook ik het appartement verlaten. Ik zou de trap afgaan, de deur van het appartementsgebouw achter mij sluiten en de stad ingaan, op zoek naar een openstaande deur, een nieuwe plek. Om u zou ik me geen zorgen hoeven maken.
U zou mij gewoon vergeten. U zou gewoon doen alsof ik nooit zou hebben bestaan. Net zoals u nu doet terwijl u uit het raam van de tram staart en mij op de bank tegenover de uwe niet schijnt op te merken.Wanneer u straks uit zal stappen, zal ik u volgen. Ik zal doen alsof ik de afloop van ons verhaal nog niet ken. Ik zal proberen alles te beleven alsof ik niet wist dat het gebeuren zou.
Vanaf nu zullen wij een rol gaan spelen in elkaars leven. Al weet u nog van niets.