top of page
Featured Review

Interview met Peter Timmermans


Je bent striptekenaar. Wat zijn de uitdagingen van het vertellen van verhalen in woorden en beelden?

De grootste uitdaging als striptekenaar is datgene te tekenen wat je voor je ziet in je hoofd. Dat vergt veel oefening. Toen ik als 13 jarig jochie (dat was in 1985) begon met striptekenen had ik maar weinig ervaring hiermee, ik kreeg mijn visualisaties maar moeilijk omgezet op papier. Ook het tonen van de gewenste emoties en het neerzetten van gepaste composities ging me maar slecht af. De eerste jaren dat ik tekende gebruikte ik dikwijls situaties uit bestaande strips in mijn albums. Hiervan heb ik veel geleerd. Stilaan ging ik steeds meer spelen met “camerastandpunten” en wist ik gewenste emoties en de daarbij behorende lichaamstaal steeds beter neer te zetten. Pas rond het jaar 2000 had ik het gevoel dat ik geen voorbeeldstrips meer nodig had. Hoewel ik in de jaren negentig nauwelijks had getekend was mijn striptekenvaardigheid kennelijk toch verder geevolueerd.

Wat zijn de mogelijkheden van het medium strip?

Die zijn eigenlijk oneindig, voor mijn gevoel kun je praktisch alles vertellen in beelden. Je wordt alleen begrensd door je eigen fantasie en wat je kunt tekenen. Alle thematieken lenen zich in principe voor een strip. Zelfs een doorsnee kantoorwerkdag of een bezoek aan het toilet. Ik werk niet met een in detail uitgewerkt scenario, het verhaal kristalliseert zich uit terwijl ik het teken, ik pin me niet vast. Ik werk trouwens ook niet altijd chronologisch

Welke thematieken behandel je in je werk?

Hoewel ik tot mijn achttiende altijd op het speciaal onderwijs heb gezeten negeerde ik in mijn eerste werk mijn eigen psychische kwetsbaarheid volledig. Het hoofdpersonage in mijn stripboekenserie “ Gapscene” , Peter Pet, portretteerde eigenlijk hoe ik had willen zijn. Pas later begon Peter Pet de psychisch kwetsbare trekken te vertonen die onlosmakelijk bij zijn geestelijk vader horen. Dit proces verliep synchroon met de acceptatie van mijn eigen psychische problematiek. Pas sinds 2005 (ik werd toen 33) weet ik dat ik een vorm van autisme heb, Asperger om precies te zijn. Peter Pet omringde zich vanaf die tijd minder frequent met zijn aan de maatschappelijke normen en waarden aangepaste klasgenoten zoals Willem en Peters vriendinnetje Sabine. Personages zoals Eblal, de getallenverzamelaar, Helmut de zichzelf volproppende egocentrist en Frau Stangl, de neurotische bonenstaak zagen het levenslicht en Peter Pet genoot steeds meer van hen. Inmiddels ken ik veel mensen met een psychische kwetsbaarheid. Ik heb veel steun aan hen en zij hopelijk ook aan mij. Ik geniet van hun aparte humor en leefstijlen en houd van hun non-conformistische levenshouding. Dit alles heeft een grote bijdrage geleverd aan het acceptatieproces van mijn eigen ik. Voor zover ik weet is er geen enkele strip die een dergelijke inkijk in het leven van mensen met bijvoorbeeld autisme, schizofrenie, ADHD of een dwangneurose geeft.

Wat zijn je inspiratiebronnen?

Als tiener was ik gek van de stripreeksen van “Kuifje” en “Donald Duck”. Daarnaast had ik behoorlijk wat albums van “de Smurfen” en “Suske en Wiske” in m’n boekenkast staan. De tekenstijl en/of verhaallijnen en humor van deze reeksen hebben een belangrijke invloed op de Gapscene gehad. De laatste jaren haal ik ook veel inspiratie uit films. Het gaat daarbij vooral om maatschappijkritische films met dikwijls een tragikomisch karakter. Een van die films is Control, over Ian Curtis de zanger van Joy Division. De issues waar deze man mee zat kan ik me levendig voorstellen. De Schotse film The red road is weliswaar minder bekend maar speelt zich eveneens aan de rafelranden van de maatschappij af in zo’n typische Britse industriestad. De film brengt de zelfkant van Glasgow indringend in beeld. Mijn strip ‘Gapscene’ portretteert ook de zelfkant, maar dan van Garmisch Partenkirchen, een stad in het uiterste zuiden van Duitsland. Deze temidden van de besneeuwde alpentoppen gelegen stad, waar ik als tiener graag wilde gaan wonen en later ook daadwerkelijk vier jaar heb gewoond, is niet bepaald een sombere industriestad. De gapscene laat zien dat de zelfkant van de samenleving niet gebonden is aan sombere vervuilde omgevingen. Dat heb ik in Garmisch-Partenkirchen tussen 2000 en 2004 zelf mogen ervaren.

Het behoeft weinig uitleg dat het type film waaruit ik mijn inspiratie haal nauw samenhangt met mijn eigen psychiatrische achtergrond en de acceptatie ervan. In tegenstelling tot het beschrijven van de struggles van een beroemd muzikant of het in beeld brengen van een rauw arbeidersmilieu gaat het bij de Gapscene (ofwel Garmisch-Partenkirchen Scene) vooral om de belevingswereld van mensen met een psychiatrische achtergrond, welke ik op een tragikomische manier benader, dit deels op basis van autobiografische ervaringen. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat ik mezelf op de hak neem. Zelfspot is iets wat ik heb moeten ontwikkelen, ik schaam me niet langer voor mijn eigenaardigheden en zwaktes; zelfacceptatie.

Christiane F. is ook zo’n film die de rauwe werkelijkheid van de maatschappelijke buitenbeentjes weergeeft. Deze film geeft niet alleen een goed beeld van het West-Berlijn van de jaren zeventig, maar heeft ook een hele gave sound track. Hiermee komen we aan bij een andere belangrijke inspiratiebron; muziek! Ik draai als ik teken bijna altijd muziek, vooral new wave, psychedelische rock, punk en elektro. De Gapscene heeft in feite zijn eigen soundtrack. Muziek van onder andere: The Who, The White Stripes, Colin Blunstone, Alice Cooper, The Damned, Soft Cell, Joy Division en Blondie staan wanneer ik teken dikwijls op het programma. Tenslotte mogen qua inspiratiebronnen ook de films ‘Als je begrijpt wat ik bedoel’ en ‘2001, a space odyssee’ niet onvermeld blijven. Rommeldam is de Nederlandse equivalent van Duckstad. Maatschappijkritiek op een satirische manier en het bekendste meesterwerk van Stanley Kubrick is gewoonweg bijzonder sferisch.

Zijn je strips graphic novels?

Mijn strips zijn denk ik wel graphic novels, ze zijn literair bedoeld en voor volwassenen. Mijn publiek wordt gevormd door mensen met een minder gangbare leefstijl en mensen met een psychische achtergrond, want die snappen doorgaans als beste de humor, simpelweg omdat deze voor hen zo herkenbaar is. Er is ook een groep mensen die mijn grafische manier van tekenen erg waardeert en daarom mijn albums koopt.

Waar komt je voorliefde voor 'de klare lijn vandaan?.

Deze voorliefde is begonnen met Kuifje. Albums zoals “De zwarte rotsen”, “Mannen op de maan” en “De juwelen van Bianca Castafiore” las ik al als kind.

De klare lijn is voor mijn gevoel het weergeven van de wereld zoals ze is in al haar details. Bij Kuifje geldt dat zonder meer voor de landschappen, de gezichten zijn echter versimpeld. Maar je kunt er wel prima emoties mee uitdrukken. Willy Vandersteen heb ik vroeger ook veel gelezen, maar Kuifje sprak me toch altijd meer aan.

Als je zou mogen corresponderen met een tekenaar uit het buitenland, wie zou je dan kiezen en waarom?

Carl Barks leeft weliswaar niet meer, maar ik zou het met hem heel graag over Duckstad willen hebben. Hij is de architect van Duckstad, inclusief veel van haar bewoners. Dat is toch gewoon een levenswerk. Duckstad is eigenlijk de Westerse maatschappij in het klein. Hoewel Barks zichtbaar een kapitalistische maatschappijvisie aanhangt, schroomt hij niet om hier kritisch en satirisch over te zijn, dit alles zonder naar de linkse kant door te slaan. Dat prijs ik in hem. Helaas staat geld nou eenmaal centraal. Sinds de opkomst van het neoliberalisme (waarvan salonsocialisme wat mij betreft een synoniem is), is de rol ervan wellicht nog groter dan in de jaren veertig en vijftig van de twintigste eeuw toen Barks zijn strips tekende. Barks zou trouwens absoluut niet op Trump hebben gestemd, eerder op Bernie Sanders vermoed ik. Ikzelf zou hetzelfde hebben gedaan als ik in de VS zou hebben gewoond. Maar dat neemt niet weg dat ik Duckstad een heel interessante creatie vind.

Een ander aspect van Barks dat ik altijd heel erg heb gewaardeerd is de humor die hij in zijn strips wist te verwerken. Donald Duck is een voorbeeld van de zelfkant, ‘wie voor een dubbeltje geboren wordt niet snel een kwartje’. Maar ik vereenzelvigde me zeker niet met hem. De tekenstijl van Barks is voor mij daarentegen nooit een inspiratiebron geweest.

Met welke striphelden identificeer je je?

Er is, naast Peter Pet, eigenlijk geen enkele stripheld met wie ik me volledig kan identificeren. Desondanks zijn er wel personages waar ik een zwak voor heb omdat zij dingen in zich hebben die ik bij mijzelf herken of die ik graag zou willen hebben. Een ervan is Kapitein Haddock. Het lijkt me heerlijk dat je omgeving gewoon accepteert dat je je als olifant in een porceleinkast gedraagt. Ook voor Kwik, Kwek en Kwak heb ik wel een zwak. Als tiener voelde ik me vaak eenzaam en onbegrepen. De neefjes van oom Donald waren met hun pientere en dappere manier van succesvol samenwerken precies het tegenovergestelde daarvan. Hoewel Suske dapper is, zeker wanneer Wiske het laat afweten, herken ik mijzelf in de bedeesde kant van hem. Het personage Kuifje heb ik eigenlijk altijd saai gevonden. Het is een goeie en zeker ook dappere peer, maar o zo kleurloos.

Wat is je mening over de Nederlandse stripcultuur?

Die houd ik eerlijk gezegd helemaal niet zo bij. Ik kom wel op beurzen maar daar ben ik dan vooral om mijn eigen werk aan te prijzen en te verkopen. Ik heb altijd gewoon getekend wat ik leuk en interessant vond en heb me nooit gericht op een bepaalde traditie. De populariteit van de klare lijn hangt voor mijn gevoel samen met de Noordwest-Europese nuchterheid, hoewel ik zelf eerder een Bourgondiër ben. Als tiener las ik regelmatig ‘Sjors en Sjimmie’ en ‘Jan, Jans en de Kinderen’. Met de meeste Nederlandse humorstrips heb ik niet zoveel, ofschoon ik de humor van ‘Snippers’ wel leuk vind. Dat geldt zeker ook voor Aargh, maar dat is een Vlaming. De grappen van Gummbah en Kamagurka, ook een Vlaming, brengen ook dikwijls een glimlach op m’n gezicht.

Facebook gapscene

Tag Cloud
bottom of page