top of page
Featured Review

Humor onder historici


Humor onder historici

Olivier Rieter

High up in the Norht in the land called Svithjod, there stands a rock. It is a thousand miles high and a hundred miles wide. Once every thousand years a little bird comes to this rock to sharpen its beak. When the rock has thus worn away, then a single day of eternity will have gone by.

Zo begint het boek The story of mankind van de Nederlands-Amerikaanse historicus Hendrik Willem van Loon. Van Loons oeuvre vormt een wonderlijks mengeling van geschiedschrijving, fantasie en humor. In zijn tweede vaderland, de Verenigde Staten, bracht zijn speelse aanpak hem roem en geld, in Nederland werd er echter op zijn werk neergekeken. Momenteel is Van Loon weer enigszins in the picture door een recent verschenen biografie over hem van Cornelis van Minnen. Van Loons werkwijze wordt tegenwoordig getypeerd als achterhaald. Is dat terecht? Is een persoonlijke schrijfstijl vol speelsigheden en bizarre grappen inderdaad niet meer geschikt voor de huidige geschiedschrijving? Of misschien juist bij uitstek wel? Wat zijn eigenlijk precies de nadelen van de speelse stijl? Zit het ‘m vooral in het gebrek aan respect voor het verleden in komische geschiedenis? Of is het de status van serieuze wetenschapper die bedreigd wordt door het kruiden van het verhaal met gepaste en minder gepast grappen? Hoe erg is het dat de meeste historici het instrument van de humor onbenut laten? Hoe subjectief en satirisch mag een geschiedschrijver eigenlijk zijn? Deze en andere kwesties vormen het onderwerp van dit essay. De vraag wat humor nu eigenlijk precies is laat ik maar onbeantwoord: daar valt geen zinnig woord over te zeggen. Mensen die beweren dat ze er in algemene zin iets over kunnen opmerken, maken ongetwijfeld een grap, die meer geslaagd is naarmate er meer geloof aan wordt gehecht.

Humor is erg persoonlijk, bij uitstek subjectief. Sommigen beweren daarom dat een humoristische schrijfwijze per definitie in strijd zou zijn met objectieve geschiedschrijving. Dit type mens zal niet blij worden van de openingszinnen van Europe. A history (1996) van de Brit Norman Davies.

History can be written at any magnification. One can write the history of the universe on a single page, or the life-cycle of a mayfly in forty volumes. A very senior and distinguished historian, who specializes in the diplomacy of the 1930s, once wrote a book on the Munich Crisis and its consequences (1938-9), a second book on The last week of peace, and a third entitled 31 august 1939. His colleagues waited in vain for a crowning volume to be called One minute to midnight.

Is dat leuk? Ik vind van wel. Is het objectief? Nee. Is dat erg? Niet per se. Iedere geschiedsrepresentatie is subjectief; bij persoonlijk getinte historische teksten is die subjectiviteit alleen duidelijker zichtbaar dan bij met pseudo-distantie verwoorde gortdroge relazen. Het is eigenlijk wel zo eerlijk om duidelijk te maken dat je als historicus geen objectiverende instantie bent, maar een menselijk wezen met allerlei eigenaardigheden en vooroordelen.

De subjectiviteit maakt humor volgens sommigen dus een ongeschikt middel in de geschiedschrijving. Toch is dat niet het meest fundamentele punt van kritiek dat op komische benaderingen van geschiedenis te leveren valt. Dat is namelijk een vermeend gebrek aan respect dat er uit naar voren zou komen. In het door de briljante humoristen Goscinny en Uderzo geschapen Asterix-universum, maar bijvoorbeeld ook in de historiserend Monty Python-films of de Blackadder-serie fungeert het verleden vooral als een buitengewoon rijk grappen-arsenaal. Sommigen beschouwen deze blije aanwending van de historie daarom als plundering voor eigen gebruik. Niet de liefde voor het verleden, maar slechts de lust tot vermaak is volgens deze critici hierbij het belangrijkst. Ze zien in de herscheppingen vooral eventuele ontkenningen van het belang van historische accuraatheid of zelfs regelrechte minachting voor de traditionele historiografie. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat er historiserende humoristen die weinig kies met het verleden omgaan: zo zijn er zelfs comedy-series over de Tweede Wereldoorlog Toch is de uitvoering van een flauwe reeks als Allo allo méér een belediging aan het adres van de kijkers dan het gegeven dat men de Tweede Wereldoorlog als onderwerp heeft gekozen. De makers van Allo allo verstonden hun vak niet, maar dat betekent niet dat dit vak (van historiserende humorist) niet deugt.

Relativering van het nut van geschiedenis lijkt op het eerste gezicht een belangrijke drijfveer achter een veelgelezen werk als Histoire de France et de s’amuser van Robert Beauvais uit 1964. Dit geschrift is een kortbochtig relaas waarin met duidelijk plezier de groten van de Franse geschiedenis van hun voetstuk worden gesmeten. Met baldadige vrolijkheid wordt de historie herverteld, zodat het allemaal net niet meer klopt. Zo lezen we op bladzijde 26:

Cette fois, Le Fléau de Dieu arriva du Nord. Il s’appelait Hastings, descendait de Scandinavie et commandait les Northmans. Let Northmans, ou Vikings, étaient des Huns maritimes quise propagaient sur embarcations fignolées, reconaissables à leurs proues en forme de figures.

Je kunt van mening verschillen over de leukheid van deze en veel andere passages in het boek, waarin het maken van zoveel mogelijk grappen per vierkante centimeter de enige doelstelling lijkt. Toch is het in zijn geheel best een aardig werk, waarin de leek daadwerkelijk iets leert over de Franse geschiedenis. Aanmerkelijk leuker, maar nog minder historisch verantwoord is het bekende 1066 and all that. A memorable history of England van de hand van de Britse absurdisten Walter Sellar en Julian Yeatman uit 1930. Het boek is een ware stortvloed van woordgrappen, bizarre misverstanden, onzinnige verbanden en regelrechte nonsens. Alleen de historicus die het geheel moet stellen zonder zelfspot kan niet glimlachen om:

The withdrawal of the Roman legions to take part in Gibbon’s Decline and Fall of the Roman Empire (due to a clamour among the Romans for pompous amusements such as bread and circumstances) left Britain defenceless and subjected Europe to a long successions of Waves of which History is chiefly composed.

Wat vooral opvalt aan dergelijke amusementsgeschiedenissen is dat dat ze vervaardigd zijn vanuit een liefde voor het onderwerp. Nergens is sprake van harde satire of blijken van regelrechte afschuw; eerder va milde ironie. Dat is bijvoorbeeld ook het geval in Jane Austens The history of England by a partial, prejudiced & ignorant historian uit 1791.

Over de volgens de schrijfster verderfelijke raadgevers va de eerste queen Elizabeth meldt ze:

I know that it has by many people been asserted & believed that lord Burleigh, Sir Francis Walsingham & the rest of those who filled their chief offices of State were deserving, experienced & able ministers. But oh! How blinded such writers & and such readers must be to true Merit, to Merit despised, deflected & defamed, if they can persist in such opinions when they reflect that these men, these boasted men were such scandals to their country & to their sex...

Zulke charmante, bewust chargerende teksten doen niemand kwaad. Integendeel, ze stimuleren juist de historische belangstelling.

Het bieden van verstrooiing is niet het hoofddoel van de geschiedschrijving, het is echter wel een zeer effectief middel ter popularisering. Je moet je niet vergissen in het aantal historici die tot hun roeping zijn gekomen dankzij de stripboeken van Asterix. Op z’n minst uit pragmatische overwegingen zou iedere historicus het bestaan van humoristische toepassingen van de geschiedenis daarom moeten toejuichen; zonder humoristische popularisering zouden de maatschappelijke bekendheid met en het maatschappelijk aanzien van het vakgebied aanzienlijk afnemen.

Nederlands grootste historicus, Johan Huizinga, die zeker geen antiquarische droogkloot maar juist een fantasievol wetenschapper was, zag dit anders: hij moest niet veel hebben van laagdrempelige humoristische geschiedenis. Zo blijkt althans uit zijn receptie van het het werk van de boven reeds aangehaalde Hendrik Willem van Loon. In een uit 1921 stammende bijdrage getiteld ‘Aanleren of afleren’ (Verzameld werk VII, 237-243) is Huizinga weinig lovend over de aanpak van Van Loon. Diens op kinderen gerichte bestseller The story of mankind zou zowel te simplistisch als te veel omvattend zijn. Huizinga’s betoog hieromtrent levert prachtige passages op:

Zelfs de anthropologische novelle van den melancholieken oermensch hoort in de geschiedenis niet thuis. De proef op de som is, dat een werkelijke overgang der praehistorie op de geschiedenis nooit gelukt: opeens, als in een rarekiek, ook bij Van Loon, komen de Egyptenaren, beschaafd en wel.

Het komt er in Huizinga’s visie op neer dat je de lat voor (jonge) lezers niet te laag moet leggen en dat aan diegenen die zich niet uit zichzelf voor geschiedenis interesseren niet veel verloren gaat. Met andere woorden: breng het verleden rustig een beetje ontoegankelijk om zo onder de lezers het kaf van het koren te scheiden. Centraal in deze denkwijze staat het verheven respect voor de geschiedenis door echt ontwikkelde mensen, die zich door hun dieper inzicht in de werkelijkheid van geestelijk minder bedeelden onderscheiden. Van Loons aanpak beoordeelt hij daarom zo:

Dat goddelijk ontzagwekkend schouwspel, waarvan de edelste tragedies en de verhevenste philosophieën maar een flauwen weerklank geven, waarvan wij soms een glimp opvangen en stamelend spreken, moet nu worden neergeschroefd tot het naïeve begrip van het onrijpe kind. Dat is een werk van zelfverloochening. Het moet voor den schrijver, geschoold historicus, gevoelig voor schoonheid en wijsheid, een meer dan pijnlijke zelfverzaking zijn geweest, op de geschiedenis die hij vereert, het procédé toe te passen, dat hij voor het ware houdt, om haar tot de kinderen te brengen; dat wil zeggen haar meedeelen in een geest van volstrekte platitude en haar tot meerdere smakelijkheid te kruiden met vulgarismen.

Huizinga’s geestesleven was, zo moge duidelijk zijn, niet geheel vrij van elitaire trekjes. Zijn negatieve bespreking van het werk van Van Loon, dat in het Amerika van de jaren twintig in miljoenen exemplaren over de toonbanken vloog, kan deels uit een zekere jalousie de métier worden verklaard, deels ook uit Huizinga’s vergaande cultuurpessimisme, waarin afschuw van Amerikaans commercialisme een voorname plaats innam. Echt naar wordt de grote historicus in zijn bespreking van de illustraties die Van Loon bij zijn eigen werken maakte. Huizinga was zelf een vaardig tekenaar, die zijn kunsten echter niet aan het publiek wenste te tonen. Dat een (misschien minder begaafde) collega dit wel deed ergerde hem. Hij noemt Van Loons wat onbeholpen, maar charmante tekeningen denigrerend ‘krabbeltjes’ en het is hem ‘onmogelijk van deze illustraties iets goeds te zeggen.’ Vervolgens gaat hij echt over de schreef: ‘Een gevoelloos en wanstaltig krabbeltje van een Griekschen tempel of een middeeleeuwsen stad is een geestelijk vergif.’

De behandeling van Van Loon door zijn vakbroeders (Huizinga was lang niet zijn enige criticus) maakt duidelijk dat een popularisator niet per se op veel waardering uit eigen kring hoeft te rekenen. Een historicus die zulke waardering nastreeft doet er goed aan de luchtige geschiedschrijving te mijden. Waardering staat echter los van de vraag of het in de huidige tijd zinvol is het verleden aan de man te brengen op de manier van Van Loon. Van Loons biograaf, Cornelis van Minnen stelt in een bijdrage in deel vijf van de VU-studies on protestant history (2000) dat diens werkwijze achterhaald is:

The fact that in the post-World War II era many more people than in Van Loon’s days had the opportunity to get a higher education has made the appetite for ‘outlines’ somewhat obsolete. In addition, knowledge had become so specialized that the production of synthesis of all knowledge has become more and more problematic.

Wat precies de redenen zijn voor de afname van de populariteit van het werk van Van Loon kan ik niet zeggen; de verklaring van Van Minnen voldoet volgens mij echter niet. Ik denk dat er door de versplintering van de kennis en de razendsnelle veranderingen in de maatschappij juist méér behoefte aan grote verbanden en helderheid is. Een allesomvattende luchtige wereldgeschiedenis biedt dat en als het op de manier van Van Loon wordt gebracht is het nog leuk om te lezen ook. Hoe dan ook, geschiedschrijvingen in de trant van Van Loon worden nog steeds gemaakt en ze vinden hun weg naar de lezers. Zo zijn er diverse nationale, maar ook wereldgeschiedenissen in stripvorm op de markt. Een goed voorbeeld hiervan is The cartoon history of the Universe van Larry Gonick.

Het is een bij vlagen erg komisch project dat zich uitstrekt over meerdere delen. De kwaliteit van de tekeningen is wat wisselvalling, maar de blije visualisering van het verleden zal voor de meeste lezers verrijkend en verfrissend zijn. Mensen die alles wat striptekenaar Gonick over de geschiedenis te melden heeft met plezier hebben doorgenomen weten daadwerkelijk iets over de wereld. Het werk van Gonick is satirischer van toon dan dat van de andere vermelde auteurs. ‘Satiristory’ biedt, meer dan verwante vormen van humorgeschiedenis, zoals de genoeglijk verteld komedie a la Hendrik Willem van Loon of het virtuoos absurdisme der Britten, de geschiedschrijver de mogelijkheid om de lezers een spiegel voor te houden. ‘Satiristory’ is bewust subjectief en onredelijk. De historicus treedt erin als zichzelf naar voren, zonder de pretentie dat aan hem of haar de goddelijke objectiviteit werd verleend. Hij of zij is er niet om louter het establishment te kietelen of te legitimeren. Dat zou zonde zijn, want geschiedschrijving is een literair genre dat hem of haar bij uitstek de gelegenheid biedt om in een groter geheel het fascinerende schouwspel van het falen van de menselijke levensvorm door de eeuwen heen te belichten.

Dezelfde auteur schreef ook een wetenschappelijk artikel over humor. Is dat serieus bedoeld? Oordeel zelf en lees het artikel hier

Voor meer over humor als stijlvorm zie hier

Tag Cloud
bottom of page