De denkende spiegel
Barbarus
Niemand in de stad wist waar hij vandaan kwam. De denkende spiegel. Hij was er op een dag. De etalage van een klein leegstaand winkelpand in een overkapte winkelpassage, een arcade, was veranderd in een vreemd spiegelend oppervlak. Een soort van lachspiegel. Maar dan anders. Hij vervormde, vertekende, toonde een visie op de passanten. Het was alsof de spiegel fantaseerde over wie de mensen die voor hem verschenen werkelijk waren of zouden kunnen zijn.
Het was in de tijd dat men geloofde in fysiognomie, het aflezen van iemands innerlijk aan de hand van het uiterlijk. Opiniërende schrijvers in kranten plaatsten stukken over menstypen: de speculant, de dokter, de politicus; allemaal hadden ze hun eigen uiterlijke kenmerken. Zo zou de speculant visoogjes hebben, de dokter borstelwenkbrauwen en de politicus een troebele blik.
Een van deze schrijvers had zichzelf zelfs ‘de fysiognomist’ genoemd. Hij vertegenwoordigde het menstype van de man die classificeert aan de hand van uiterlijkheden. Daar was hij trots op. Dit menstype werd door hem zo beschreven: ‘de fysiognomist heeft de diep vorsende gelaatstrekken van de man die doorgrondt met een doorborende blik die alles ziet. Hij heeft een enigszins gegroefd gelaat, een haviksneus en een wilskrachtige kin. Zijn teint is gelig als in een Renaissanceschildering. Zijn denkstijl is hoekig en beslist; hij ziet bij een eerste ontmoeting meteen wie hij tegenover zich heeft. Dat hij sanguinisch is zien we meteen aan zijn gezicht, maar hij is niet beperkt en heeft een vergaand inzicht in cholerische, melancholische en flegmatieke personen, wier trekken hij meteen kan duiden. Zijn lichaamshouding vertelt een verhaal van grote daadkracht en trefzekerheid, ook en juist in het domein van de geest.’
De fygsiognomist was door de hoofdredacteur van zijn krant geattendeerd op de denkende spiegel. ‘Kun jij daar niet iets over schrijven, vrind?’ had de man gezegd.
‘Aan dat soort toestanden geloof ik niet. Dat is allemaal inbeelding. Ik ga uit van harde wetenschappelijke inzichten over hoe mensen echt zijn,’ had de fysiognomist geantwoord.
‘Tuurlijk. Tuurlijk, amice. Het lijkt me gewoon interessant hoe iemand die de wereld alleen van de buitenkant waarneemt, op zo’n spiegel zal reageren. Zie het als een experiment.’
De fysiognomist was toen vrij gemakkelijk overstag gegaan. Hij formuleerde in zijn hoofd al delen van zinnen die hij in zijn stuk zou willen gebruiken.
Hij nam de koets naar de arcade en stelde zich binnen in een hoek op om te observeren
Hij zag mensen in de spiegel veranderden in fabelwezens, mythische creaturen, salonhoeren. Toen hij zelf voor de spiegel ging staan toonde deze hem echter precies zoals hij was. Geen transformatie, maar een beeld van een man met een te grote levensernst, die meent dat alles in het leven in essentie vastligt, dat je iemand meteen kunt kennen bij het aanschouwen van de buitenkant.
De journalist wist niet goed wat hij hiervan moest denken. Hij had gedacht dat de spiegel ook van hem een grilliger beeld zou geven. Wat moest hij hierover schrijven? Hij geloofde dat hij de wijze waarop de lezers zijn teksten interpreteerden volledig kon sturen, dat hij hun gedachten voorvormde en zij zelf zijn gebrek aan ambivalentie in zich opnamen. Het was dus belangrijk dat hij zich duidelijk uitdrukte. Anders zouden de lezers met hun eigen fantasie aan de slag gaan.
De man meende dat het allemaal gezichtsbedrog was. Een illusie. Hij nam zich voor uit te zoeken hoe het werkte. Hij wilde beter waarnemen, om tot de essentie te komen, en bleef om verder te aanschouwen wat er zich voltrok.
Het menstype van de advocaat verscheen met zijn typerende cynische blik en weeïge kin. De denkende spiegel toonde een demonische gnoom met een spikkelig gelaat. De advocaat lachte.
Het menstype van bankier kwam langs met zijn kenmerkende plompe neus met grote neusgaten en zijn welbekende kwabbige wangen. De spiegel maakte van hem een dartele elvenzoon met tinkelende kettinkjes. De bankier lachte.
Het menstype van de courtisane verscheen met haar lustzieke ogen en geverfde trekken. De spiegel toonde haar als een Byzantijnse keizerin in een gouden gewaad. De courtisane lachte.
De fysiognomist begreep het niet. Waarom veranderde iedereen in iemand anders in de spiegel, behalve hij? Toen meende hij dat het hem begon te dagen. De volgende dag schreef hij erover het volgende in de krant: ‘De denkende spiegel is mij een affront; ze vervormt de essentie van mensen. Ze toont niet wie zij werkelijk zijn, maar een fantasiebeeld dat niets te maken heeft met hun kern. Als ik in de denkende spiegel kijk overwin ik zijn kracht. Mij kan hij slechts zo tonen, zoals ik ben. Als een man uit een stuk. Ik daag iedereen uit in de spiegel te gaan kijken. Diegene die zichzelf ziet en alleen zichzelf en geen ziekelijke transformatie is een werkelijk mens die zichzelf volledig kent en aanvaardt en ook de ander volledig doorgrondt.’
Een van de vaste lezers van de fysiognomist was Duclos, de grimacier. Dat was een pantomimespeler die heel het scala van menselijke emoties met zijn gelaat kon uitbeelden: van woede tot melancholie, van afgunst tot overgave. Hij fascineerde het publiek, omdat het dankzij hem iets van de menselijke gevoelswereld meende te begrijpen, ontdaan van zijn ambivalentie. Duclos had een lange carrière achter de rug. Vroeger had hij rollen vertolkt in een pantomime feérique, waar men op het podium wonderlijke geschiedenissen bood met onmogelijke verwikkelingen in de wereld van het sprookje. De fantasmagorie had voor Duclos op een dag zijn betoverende schoonheid verloren en hij was gaan optreden in een pantomime sociale, waar men een in de werkelijkheid gegronde wereld toonde, waar hedendaagse thematieken werden behandeld: sociale verwildering, uitbuiting, arbeid zonder zin, leven in het riool van de stad. Het sociaal geëngageerde theater bekoorde Duclos uiteindelijk ook niet meer, omdat hij te weinig gaf om het leed van anderen. Toen was hij naar buiten gaan treden als grimacier, die met zijn gelaatstrekken zijn eigen emoties in hyperbolische vorm toonde.
De stukjes van de fysiognomist in de krant las Duclos altijd met belangstelling omdat ze hem prikkelden. Hij was het vaak oneens. In zijn optredens toonde Duclos de veranderlijkheid van emoties, terwijl de fysiognomist dacht in essenties en menstypen.
De bijdrage van de fysiognomist over de denkende spiegel zette Duclos aan het denken. Hij vroeg zich af hoe de spiegel op hem zou reageren. Hij had de fysiognomist enkele malen ontmoet en liep naar het kantoor van diens krant om diens visie te vernemen. Beide mannen geloofden sterk in hun eigen visie op de werkelijkheid, ze waren allebei niet begiftigd met tolerantie voor afwijkende meningen. Daarom waren hun gesprekken altijd kort.
Duclos begroette de fysignomist die hem slechtgehumeurd aanschouwde. De grimacier vroeg de ander naar zijn mening over de denkende spiegel. Deze antwoordde: ‘De spiegel toont de ziekelijke menselijke verbeelding, de vermeende menselijke kracht om van niets iets te maken. Ik geloof dat mensen in essentie zijn wie zij zijn, dat je je aard niet kunt veranderen en dat deze aard aan de buitenkant zichtbaar is, voor iedereen die deze wil zien.’
‘Maar is het leven niet per definitie verandering en toont de menselijke uiterlijkheid niet ook altijd verandering, naar gelang hetgeen het leven aan emoties opwekt?’
‘Waarde Duclos,’ antwoordde de schrijver. ‘Wij zijn minder verschillend dan u denkt. We denken allebei in universele categorieën: ik onderscheid menstypen die altijd en overal hetzelfde zijn, u universele emoties, die alle mensen kennen en die aan de buitenkant afleesbaar zijn. We zijn beiden geen handelaars in ambivalentie.’
Hier moest Duclos even over nadenken. Toen zei hij: ‘Dat zou kunnen. Maar hoe denkt u dat de denkende spiegel op mij zal reageren? Als we dan op elkaar zouden lijken, zal de reactie van de spiegel dan ook gelijksoortig zijn?’
‘Dat weet ik niet, ‘ antwoordde de schrijver. ‘Dat zult u zelf moeten aanschouwen.’
Duclos knikte en nam de koets naar de arcade waar de denkende spiegel zich bevond. Het was druk bij de spiegel en het duurde een tijdje voordat Duclos de gelegenheid had om alleen voor de etalage te staan. Hij zag zichzelf. Geen vervorming.
Misschien heeft de fysiognomist gelijk, dacht hij. Misschien lijken we op elkaar. We zijn beiden te sterk voor de spiegel. Hij was echter nog niet volledig overtuigd en begon toen te doen wat hij goed kon: gezichten trekken, extreme emotionaliteit tonen. Hij deed de emoties snel op elkaar volgen: van haat tot vertedering, van vriendelijkheid tot neerslachtigheid.
Er gebeurde iets. Het leek of de spiegel zachtjes geweeklaag uitstootte. Duclos’ gespiegelde trekken gingen zigzaggen. Duclos zag zichzelf versplinteren. En dat was wat er ook met de spiegel gebeurde. Hij brak in honderden, duizenden stukjes glas.
Duclos maakte zich uit de voeten, want hij wilde niet beschuldigd worden van het vernietigen van de spiegel die zovelen in de stad had gefascineerd. In de koets terug naar huis voelde hij zich onwel worden. Het was of zijn hart uit zijn borstkas gescheurd werd. Toen ze bij zijn woning waren aangenomen constateerde de koetsier dat Duclos was overleden.
Op ongeveer hetzelfde uur stierf ook de fysiognomist.
[noot van de schrijver: in dit verhaal wordt geen werkelijkheid uit het verleden gespiegeld, dus ook niet het negentiende-eeuwse Parijs, waarover de kunsthistorica Judith Wechsler een inspirerende studie schreef: A human comedy. De metafoor van de denkende spiegel is afkomstig van Baudelaire.]
Kommentare