top of page
Featured Review

De geschiedenis van nostalgie

Olivier Rieter


Foto: J. Wermenbol


Het begrip nostalgie stamt uit het einde van de zeventiende eeuw. De jonge arts Johannes Hofer bedacht de term in 1688 om het heimwee van Zwitserse huurlingen in den vreemde te omschrijven. Het ging om een samentrekking van de Griekse woorden nostos (terugkeer naar huis) en algos (pijn). Medische termen kregen indertijd vaak Griekse benamingen. Hofer zag het heimwee van zijn Zwitserse landgenoten als een lichamelijke uiting van patriottisme. De remedie was simpel: terugkeer naar huis, naar de bergen. De term nostalgie had destijds volgens de filosofe Barbara Cassin concurrenten als philopatridomania (vaderlandsliefdegekte) en pothopatridalgia (pijn die te maken heeft met de passie voor het vaderland). Nostalgie is beter uitspreekbaar en het is dus niet gek dat deze benaming het gewonnen heeft.




Zwitserse huurlingen in den vreemde. Wikimedia commons

Zoals voor vele culturele begrippen geldt, is de betekenis van nostalgie niet voor altijd vaststaand; het begrip is diverse malen van betekenis veranderd. De belangrijkste wijziging is geweest dat in de negentiende- en twintigste-eeuwse opvatting van nostalgie de afstand in tijd belangrijker werd dan de afstand in plaats (heimwee). Nostalgie is het idealiseren van het verleden geworden, waarbij men een verlieservaring voelt. Het is dus een bitterzoet verschijnsel. Het opgehemelde ‘vroeger’ is immers nooit meer bereikbaar. Van een fysieke aandoening die opgelost kon worden door eenvoudigweg terug te keren naar de locatie van verlangen werd nostalgie een psychische gesteldheid vergelijkbaar met melancholie. Weer later ging het om een mijmeren over de schoonheid van het verleden, waarnaar men nooit terug kon keren. Het fenomeen is bij uitstek ambivalent, omdat erin de polen verlangen en verlies samenkomen en ook de neurologische en culturele terreinen van herinnering en emotie.

Aan het einde van de twintigste eeuw werd nostalgie hiernaast steeds meer een esthetische stijl, waarin emotie niet altijd meer een grote rol vertolkte, bijvoorbeeld in de ironische retrocultuur, waarin men het verleden waardeert, maar ook niet helemaal serieus neemt. Al deze vormen van nostalgie bestaan naast elkaar. Het centrale en verbindende element van deze onderscheiden begrippen is dat er sprake is van een idealisering van het verleden.

Nostalgie vóór de tijd van Hofer?

De term nostalgie werd dus gemunt door een Zwitserse arts aan het einde van de zeventiende eeuw. Het is natuurlijk niet per se zo dat een verschijnsel niet bestaat als er geen naam voor is, maar als die naam er eenmaal is neemt zo’n fenomeen meteen meer mentale ruimte in, vergelijkbaar met het etiketteren van al dan niet zieke mensen met psychologische termen of het benoemen (en dus uitvergroten en soms ook scheppen) van politieke problemen.

Er bestaat in de wetenschappelijke literatuur een debat over de vraag of nostalgie een universeel verschijnsel is of een reactie op de moderniteit. De waarheid ligt in het midden, zo lijkt het: in moderne tijden van massacommunicatie, massatransport en massaproductie, is de behoefte aan een geïdealiseerd verleden sterk toegenomen. Het gaat dan om een coping strategie om te vluchten uit het incoherente en jachtige heden naar een geïdealiseerde tijd van minder complexiteit dan men in de moderniteit ervaart.

Dat betekent niet dat er geen algemeen menselijke, universele kant aan nostalgie zit: het zich verbonden voelen met de eigen streek en de eigen generatie is niet ineens volledig uit het niets ontstaan in de moderne tijd. Wel is een fenomeen als nationalisme, dat veel mensen met nostalgie associëren, vooral een negentiende-eeuwse constructie. De menselijke cultuur is heel complex, omdat aangeboren, universele en historische factoren op elkaar inwerken.

Verschijnselen die op nostalgie lijken vóór de (vroeg)moderne tijd kunnen worden geschaard onder de noemer prenostalgie. In de Griekse en Romeinse Oudheid idealiseerde men een gouden tijdperk dat geplaatst werd voor het toenmalige heden en was men ook geboeid door arcadische voorstellingen van het leven, toen de mens in evenwicht met de natuur zou hebben geleefd. Deze arcadische voorstellingen zijn ook in onze tijd beland in het debat over groene omgang met de leefomgeving.

Heimwee werd in de Oudheid soms uitgewerkt in literaire scheppingen, denk aan het heimwee van Odysseus die door de goden wordt gedwarsboomd in zijn terugreis naar het geïdealiseerde thuis in Ithaca, terwijl in de Ilias Achilles graag zou terugkeren naar zijn geboortestreek, in plaats van oorlog te voeren, zo laat de psycholoog en arts Andre Bolzinger zien in een Franstalige studie over nostalgie. Bolzinger stelt dat hiernaast ook een niet-fictieve persoon als de dichter Ovidius kampte men heimwee. Ook een andere literaire grootheid uit de Oudheid kan in verband worden gebracht met prenostalgie: Vergilius. Deze droeg bij aan de ontwikkeling van het literaire genre van het herdersdicht of de pastorale. Hierin is sprake van landelijkheid en natuurlijke vredigheid, die contrasteert met het stadse bestaan.




Arcadisch landschap: een evenwicht tussen mens en natuur. Pixabay.

Na de Oudheid lijkt er sprake te zijn geweest van een periode van minder belangstelling voor het idealiseren van het verleden. In de Middeleeuwen was mogelijk minder sprake van prenostalgie, al idealiseerde men wel landen van de verbeelding als het Aards Paradijs vóór de zondeval en Luilekkerland (Cocagne). Belangrijk was verder de verspreiding van een lineair tijdsbesef, zoals beschreven door de katholieke denker Augustinus in de Stad Gods.

Moderniteit

De Industriële Revolutie in de negentiende eeuw zorgde voor ingrijpende veranderingen, denk aan verwetenschappelijking, secularisering en verstedelijking. Deze veranderingen zijn onder meer in kaart gebracht door de historicus Auke van der Woud.




De Industriële Revolutie verbeeld: een negentiende-eeuwse fabriek in Chemnitz. Wikimedia Commons

Juist het industriële karakter van de massaproductie deed mensen verlangen naar ambachtelijkheid. Dit leidde bijvoorbeeld tot de zogenoemde Arts and Crafts beweging en de kunststroming van de prerafaelieten, waarin werd teruggegrepen op een premoderne vormentaal. In allebei werd verwezen naar scheppingswijzen ‘van vroeger’.

Ook op de opkomende democratisering van de maatschappij werd gereageerd door lieden die geloofden in de ongelijkheid van mensen. Dit leidde onder meer tot een ridderlijkheidscultus in de negentiende eeuw, die mooi in kaart is gebracht door de historicus Marc Girouard. Het gaat erin om een verheerlijking van feodale omgangsvormen, waarin lagere klassen en vrouwen hun ‘natuurlijke’ plaats zouden kennen en in ruil daarvoor worden beschermd door ridderlijke mannen. Een laat voorbeeld van dergelijke middeleeuwenachtigheid is het negentiende-eeuwse kasteel de Haar in Utrecht, een fantasieslot (op oudere fundamenten) op basis van wensen over hoe de Middeleeuwen eruit zouden hebben gezien.

De nostalgische impuls was belangrijk voor het ontstaan van de geschiedkunde, zo toonde de historica Maria Grever ooit. De wetenschappelijke discipline van de sociologie heeft ook sterke wortels in het groeiende besef dat er een manier van leven verloren zou zijn gegaan in de negentiende eeuw. De opininiemaker Anil Ramdas wees erop dat de klassieke denkbeelden van sociologen als Weber, Durkheim en Tönnies zonder nostalgie niet denkbaar zijn. Weber had het over de onttovering van het leven in tijden van verwetenschappelijking en secularisering. Durkheim schreef over de ontworteling in de moderne tijd, die een nostalgische behoefte aan geborgenheid veroorzaakte. Tönnies had het over het verschil tussen de onpersoonlijke, harde maatschappij (‘Geselschaft’) van het toenmalige verstedelijkte leven en de meer warme, menselijke ‘Gemeinschaft’.

De veranderingen in de moderniteit leidden in de twintigste eeuw ook tot een nieuw genre: cultuurpessimistische nonfictie. Voorbeelden van schrijvers die de teloorgang van culturele waarden betreurden zijn Oswald Spengler en Ortega Y Gasset. Spengler keerde zich tegen een lineair geschiedbesef met zijn boek over de vermeende ondergang van het Avondland (Europa). Alle culturen zouden elkaar in cycli van opkomst en ondergang, opvolgen. Spengler betreurde de ondergang van Europese waarden, maar meende pessimistisch als hij was, dat het verloop van de geschiedenis zoals hij schetste, maar moeilijk gestopt kon worden. Ortega Y Gasset ging in zijn boek Opstand der Horden in op de zogenoemde massamens uit het begin van de twintigste eeuw, die hij als een representant van cultureel verval zag.

De bekendste Nederlandse cultuurpessimist was de historicus Johan Huizinga (1872-1945) die zich onder meer tegen de in zijn ogen platte Amerikaanse cultuur keerde en ook pleitte voor een geestesadel. Dergelijke cultuurpessimisten waren conservatief en verlangden terug naar een Europese maatschappij die volgens hen meer volkomen en natuurlijk was geweest. De mens zou eigenlijk niet geschapen zijn om in complexe industriële maatschappijen te functioneren.

Historische sensatie en nostalgische sensatie

Huizinga kwam ooit met het begrip ‘de historische sensatie’, waarmee hij een gevoeld contact met authentieke objecten uit het verleden bedoelde, een contact dat bij diegene die er ontvankelijk voor was tot een dieper begrip van de historische werkelijkheid zou leiden. Nostalgie is anders, door de genoemde ambivalentie; zaken die veel mensen als niet-authentiek afdoen kunnen tot nostalgie leiden: denk aan een neogotisch bouwwerk. Wie bijvoorbeeld het Britse parlementsgebouw aanschouwt, voelt daar iets bij, los van het gegeven of dit gevoel nu wordt opgewekt door een authentieke constructie of door een namaakverleden. De ‘nostalgische sensatie’ is complexer dan de historische sensatie, omdat nostalgische mensen het verleden niet alleen ervaren, maar ook worden gedwongen te reflecteren over de geconstrueerdheid van de herinnering. Een nostalgische sensatie of ervaring kan gestoeld zijn in het toevallige, maar vaak is er sprake van retoriek, waarmee men bewust of onbewust een bepaald nostalgisch effect in zichzelf of een ander bewerkstelligt. Het gegeven dat er verschillende typen van nostalgie naast elkaar bestaan wordt in de Engelstalige vakliteratuur onderschreven. Men spreekt wel van het meervoud ‘nostalgias’.

Drie nostalgici

In wat volgt komen drie scheppers aan bod die vaak als nostalgisch worden omschreven. Met hun scheppingen droegen zij bij aan het scheppen van een nostalgische ervaring. Wat zeggen het werk van de negentiende-eeuwse architect Pierre Cuypers, de geschriften van de literator Marcel Proust uit de eerste helft van de twintigste eeuw en de tekeningen en ontwerpen van twintigste-eeuwer Anton Pieck over het begrip? Kunnen zij alle onder dezelfde noemer geplaatst worden?



Kasteel de Haar, Wikimiedia Commons. Jan Koning

De bouwwerken van Pierre Cuypers (1827-1921) , die vooral bekend is van het Rijksmuseum, het Centraal Station in Amsterdam en het genoemde kasteel de Haar, kunnen worden gezien als een historiserende reactie op de veranderingen in Nederland. Later dan in andere Europese landen was Nederland geïndustrialiseerd geraakt in de tweede helft van de negentiende eeuw. Er was sprake van verwetenschappelijking, infrastructurele veranderingen (spoorwegen) massaproductie (met industriële machines) massaconsumptie (onder meer door de opkomst van reclame) en massacommunicatie (bijvoorbeeld in de vorm van op ‘de gewone man’ gerichte kranten met grote oplagen). Om te om te gaan met deze veranderingen en de gevoelde jachtigheid ontstond er bij velen een verlangen naar een geïdealiseerd verleden waarin het leven veilig, coherent en mooi zou zijn geweest. Het ging om een verlangen naar een niet-onttoverde wereld, waarin zakelijkheid en ontmenselijking naar de achtergrond werden verdreven.

De negentiende-eeuwse nostalgische impuls leidde tot een verlangen naar ouderwetse ambachtelijkheid, naar oude verhalen, oude gemeenschapsgevoelens en de esthetiek van ‘vroeger’, met name in de architectuur. Cuypers was een katholiek uit het Zuiden die met zijn bouwwerken wilde bijdragen aan de emancipatie van de katholieken in Nederland, die (volgens de eigen beleving) lang in een achtergestelde positie zouden hebben verkeerd. Cuypers ontwierp en bouwde vele neogotische kerken, met name in Noord-Brabant en Limburg. De Nederlandse katholieken waren meer op contact met het buitenland gericht dan hun protestantse landgenoten, omdat de katholieken zich verbonden voelden met Rome, misschien eerder dan met Den Haag. Het meest opmerkelijke bouwwerk van Cuypers is de basiliek van Oudenbosch, een verkleinde kopie van de Sint Pieter in Rome. Hiermee toonden Cuypers en zijn opdrachtgevers dat ze een ultramontaans geloof voorstonden: een betrokkenheid van de katholieken bij de moederkerk in Rome. Het katholicisme is van oudsher een religie van tradities geweest en de bouwwerken van Cuypers passen bij het geloof van zintuiglijke bekoring (denk ook aan wierook en kerkzang) waarvan met name de visuele pracht en macht de bezoeker tot een voelen van het verleden moest aanzetten.

Het spreekwoordelijke Madeleine cakeje

Ogenschijnlijk van een heel andere aard was het oeuvre van de literator Marcel Proust (1871-1922) die zeer uitgebreid schreef over herinneringen in zijn deels autobiografische Op zoek naar de verloren tijd. In dit project beschrijft Proust hoe het proeven en ruiken van een Madeleine cakeje gecombineerd met thee voor het hoofdpersonage de poort naar zoete jeugdherinneringen opende. Het ging Proust om de onwillekeurige herinnering waardoor je passief overvallen wordt, niet om het zelf actief opzoeken of construeren van nostalgische herinneringen. Toch is het spreekwoordelijk geworden Madeleine cakeje in werkelijkheid een literaire constructie; in een eerdere versie van Prousts manuscript was er sprake van een biscuitje. Het gaat dus niet om een herinnering van Proust zelf, zoals wel wordt aangenomen, maar om een retorische truc om de lezer emotioneel betrokken te maken bij het beschreven verleden van het hoofdpersonage.

In Prousts werk is de afstand in tijd belangrijk, wat al uit de titel van het project blijkt. Er spreekt een verlangen naar een mooier verleden uit, een esthetisch verlangen dat we ook zagen in de bouwwerken van Cuypers. Zowel Op zoek naar de verloren tijd als de neogotische (en in andere neostijlen opgerichte) bouwwerken van Cuypers zijn geschapen als monumenten die de schoonheid en het belang van het verleden vieren.

Anton Pieck: kitsch of kunst?

Eenzelfde viering van het mooie verleden zien we in het oeuvre van de kunstenaar Anton Pieck (1895-1987), mede bekend van zijn ontwerpen voor de Efteling. In zijn prentwerk toont Pieck het verleden zoals het volgens hem geweest zou moeten zijn. Hij beeldt niet de hardheid van ‘vroeger’ uit of de sociale ongelijkheid, maar een leven van tevreden mensen in een mooie omgeving stammend uit een tijd van voor de industrialisering. Pieck had oog voor het pittoreske, niet voor de door hem ervaren lelijkheid van de moderniteit.

In de wereld van restauratie en architectuur heeft Pieck geen goede naam, omdat men deze associeert met het maken van stadsdecors die oud ogen maar dit in feite niet zijn. Het zou gaan om historiserende kitscherige falsificaties die misschien hun plaats hebben in een themapark als de Efteling, maar niet in de rest van de maatschappij. Er spreekt uit deze visie een intellectueel dedain voor Pieck, die men soms beschouwt als een niet-geraffineerde geschiedvervalser.

Cuypers stond voor katholiek reveil, Proust voor zoete recollectie en Pieck voor pittoreske regressie. Alle drie wilden ze ‘vroeger’ doen herleven: niet het vroeger van harde cijfers, jaartallen en feiten, maar het verleden zoals men hoopte en voelde dat het zou zijn geweest.

Moderne nostalgie: vintage en retro

Aan het einde van de twintigste eeuw is het begrip nostalgie verder van betekenis veranderd. In de vorm van retro werd het ook een ironisch terugblikken op de schoonheid en onschuld van recente perioden uit de mediageschiedenis. Het gaat hierbij om knipoogesthetiek waarbij men het verleden en de eigen verloren onschuld viert in het besef dat men in het heden tot meer levenswijsheid is gekomen.

In de eenentwintigste eeuw is er sprake van een digitale revolutie die alle populaire cultuur van het verleden gemakkelijk beschikbaar maakt: van liedjes tot series en van foto’s tot films. Het tijdsbesef veranderde ook in wat de filosoof Jos de Mul een posthistorische tijd noemt: door de methode van hyperlinks en interactiviteit wordt het lineaire tijdsbesef dat sinds Augustinus dominant was, bedreigd. Er was niet meer sprake van ‘ervoor en erna’, maar van ‘ernaast’. Volgens sommige waarnemers gaat het bij nostalgisch materiaal om flarden en flitsen van vroeger zonder historische context. Deze waarnemers spreken van een tijd zonder historische diepte.




De impuls om grammofoonplaten te verzamelen en af te spelen heeft ook een nostalgische dimensie. Gaat het om een verlangen naar analoge tijden en de schoonheid van het imperfecte?. Pixabay. Inspired images.

De menselijke cultuur en de kijk op het verleden zijn altijd al aan verandering onderhevig geweest. Het lijkt niet zinvol om te proberen die veranderingen tegen te houden. Nostalgie als element van de posthistorische tijd is een blijver en historisch geïnteresseerden zullen een manier moeten vinden ermee om te gaan.

Een hedendaags fenomeen dat mogelijk niet blijvend is is de ‘vintage’ rage, waarin mensen zich kleden in en omringen met tweede hands zaken voorzien van een ronkende Engelse benaming. Ook de liefde voor ‘vintage’ is nostalgisch. Men geniet van de ambachtelijke kwaliteit die producten vroeger gehad zouden hebben. Men vindt het verleden visueel en tactiel aantrekkelijk. Een verschil tussen retro en vintage is dat het bij het eerste verschijnsel deels gaat om nieuwe scheppingen die oud ogen: revivals, terwijl het bij vintage om objecten gaat die echt uit het recente verleden stammen: survivals.

Ook het naspelen van het verleden, reenactment, komt in het heden veel voor. Het is onder meer een methode om een connectie met het verleden te voelen: empathie en respect voor al die generaties die ons zijn voor gegaan. Een verschil met retrofeesten waarin men zich in kleding van vroeger uitdost, is dat men terugblikt op verder terug gelegen verledens, die men zelf niet heeft meegemaakt. In reenactment ontbreekt verder het ironische element dat veel retro-uitingen wel kenmerkt.





Reenactment in Quebec, Wikimedia, Claude Boucher

Conclusie

Omdat er diverse vormen van nostalgie bestaan, denk ook aan populistisch ressentiment, kan men zoals gezegd beter spreken van het meervoud: nostalgieën. Wat al deze vormen verbindt is dat het verleden erin wordt geïdealiseerd en men meent dat er iets verloren is gegaan. Voor de een is dit idealiseren een vorm van kinderlijkheid of al dan niet gepolitiseerde regressie, voor de ander een mijmeren over verloren schoonheid en zuiverheid. Omdat het materiaal dat nostalgie kan opwekken (digitale bestanden van liedjes, foto’s, series, films) in steeds ruimere mate voor handen is, zal nostalgie niet snel verdwijnen, of men dat nu prettig vindt of niet. Wie iets van het heden wil begrijpen, doet er goed aan om zich te verdiepen in wijzen waarop in het heden met het verleden wordt omgegaan. De koppeling tussen emotie (verlangen) en herinnering in nostalgie maken het fenomeen ook relevant voor de wetenschap. Nostalgiestudie bevindt zich op het kruispunt tussen disciplines: van geschiedschrijving, psychologie, sociologie en filosofie tot hersenwetenschap en marketing studies. Dit wijst erop dat nostalgie allerminst het simpele verschijnsel is waar sommige mensen het voor houden. Juist omdat het moderne leven complex is, is een veelvoorkomende reactie op de moderniteit, nostalgie, ironisch genoeg ook complex.


Literatuur

Andre Bolzinger, Histoire de la nostalgie (2007)

Svetlana Boym, The future of nostalgia (Basic Books 2001)

Barbara Cassin, La nostalgie. Quand donc est-on cheze toi? Ulysse, Ėnée, Arendt (Parijs 2013)

Maria Grever, ‘De enscenering van de tijd’. Oratie.

Jos de Mul, Cyberspace Odyssee (2002)

Anil Ramdas, Ik had me de wereld anders voorgesteld (Amsterdam 2017)

Olivier Rieter, Het patina van de tijd. Vormen en functies van nostalgie en nostalgisering in Noord-Brabant (Tilburg 2018)

Simon Reynolds, Retromania. Pop culture’s addiction to its own past ( 2011)

Christene Sprengler, Screening nostalgia. Populuxe propg and technicolor aesthetics in contemporary American film (2011)

Auke van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland (Amsterdam 2007)

Olivier Rieter is historicus. Hij promoveerde op onderzoek naar de retoriek van hedendaagse nostalgie en nostalgisering in de provincie Noord-Brabant. Hij werkt aan een boek over de jaren tachtig.

Comments


Tag Cloud
bottom of page