top of page
Featured Review

De protestantse impasse

Barbarus


De jonge historicus schopte graag tegen schenen.

Zijn naam was Theo Jacht. Hij noemde zichzelf de Eindhovense Foucault en had zijn voorkomen gemodelleerd naar de Franse geschiedschrijver en filosoof: hij was voorzien van een kale schedel, een intellectuele bril en een coltrui. De jongeman probeerde altijd indruk te maken met citaten van de grote meester. Omdat Theo’s uitspraak van het Frans slecht was, was die indruk niet verpletterend. Dat realiseerde hij zichzelf echter niet. Hij dacht dat de stiltes die soms vielen als hij een indrukwekkend citaat te berde bracht, voortkwamen uit een diep respect voor het gezegde.

Zijn eigen teksten waren gelukkig in het Nederlands geschreven en lieten aan duidelijkheid niet veel te wensen over. Zijn bedoeling was om de onmachtigen van de geschiedenis een stem te geven. Theo was niet gelovig, maar zijn voorvaderen waren katholiek geweest en hij had van huis uit een huiver voor het protestantisme meegekregen. Hij meende dat de katholieken van oudsher onderdrukt waren in de Nederlandse context. Het stoorde hem dat men zelfs nog in de 21ste eeuw de Nederlandse volksaard calvinistisch noemde. Was hij dan geen Nederlander? Er was niets calvinistisch aan hem hoopte hij.

Hij was in aanraking gekomen met het calvinisme toen zijn ouders besloten in de Nederlandse Bible belt te gaan wonen. Het was de ongelukkigste periode uit zijn leven geweest. Van zijn twaalfde tot zijn veertiende had hij naar een protestantste school gemoeten en de andere kinderen hadden hem gepest omdat hij een paap zou zijn, wat niet zo was, maar nuance is niet het sterke punt van pubers. Hij had in die jaren een schild om zichzelf geschapen om zich te beschermen tegen de spot, de liedjes die ze over hem zongen tijdens de lessen, de mee pestende docenten. Nadat ze weer verhuisd waren naar een meer tolerante omgeving had het hem jaren gekost om zich te ontdoen van dat schild. Het had jaren gekost voor hij weer had durven te leven.

In zijn eerste artikel in een populair-wetenschappelijk tijdschrift getiteld ‘Het antipapisme van mevrouw Bosboom-Toussaint’ keerde hij zich tegen de katholiekenhaat die volgens hem uit het werk van deze negentiende-eeuwse schrijfster sprak. Met citaten uit onder meer Het huis Lauernesse, een historische roman, demonstreerde hij het intolerante karakter van de protestantse literatuur, waarvan Bosboom-Toussaint een van de voornaamste vertegenwoordigers was geweest.

Het was Theo gelukt om met dit artikel ergernis op te wekken en dat stemde hem tevreden. Hij wist dat hij op het goede spoor zat.

Hij schreef een reeks stukken over de beroemde Nederlandse intolerantie. Over oranjes die niet met katholieken mochten trouwen, over de achterstelling van de ‘generaliteitslanden’ Noord-Brabant en Limburg, over het wrede koloniale systeem in de voormalige overzeese gebiedsdelen, over de oorlogsmisdaden van de ‘held’ admiraal Van Speijk die zijn bemanning offerde voor een verwrongen idee over persoonlijk martelaarschap. En zo meer.

Zelf was hij vooral tevreden met zijn stuk over het door Freddy Heineken in de jaren negentig gelanceerde idee van Eurotopia. De biermagnaat had met de hulp van enkele eminente historici een nieuwe kaart van Europa ontworpen met nieuwe regio’s. Noord-Brabant was erin ingedeeld in wat Heineken ‘IJsselland’ noemde. Theo was het daar niet mee eens. Hij schreef: ‘Heeft de IJssel ooit op enig moment door Brabant gestroomd? Maakt de rivier deel uit van de beleving van de Brabander? Weet deze überhaupt wel dat de IJssel bestaat?’

Dit artikel riep weer wrevel op. Toch was Theo nu minder tevreden. Hij had op meer gehoopt. Een felle discussie in de krant op zijn minst. Een relletje. Hij moest rigoureuzer te werk gaan. De jonge historicus liet zich in Leiden uitnodigen voor een lezing. Weken werkte hij eraan. De lezing moest een vervolg zijn op zijn artikel 'Het succes van de Republiek als een freak accident van de geschiedenis' in het Tijdschrift voor Geschiedenis, waarin hij betoogde dat de bloei van de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw puur aan volstrekt toevallige omstandigheden had gelegen, niet aan verdiensten van wie dan ook.

Nu wilde hij nog verder gaan. In de Leidse lezing wilde Theo de latere periode 1750-1950 uit de Nederlandse geschiedenis met het etiket 'de protestantse impasse' labelen. Het was volgens hem een periode van inertie waarin de Jan Salie geest belangrijk was geweest en men zich voorbestemd achtte tot niets. Pas met de Rooms-Rode kabinetten in de jaren vijftig zou er een einde zijn gekomen aan de protestantse verstikking van cultuur en politiek.

Theo wreef zich in de handen. Hij kwam met passages als: ‘Het is niet voor niets dat de Romantiek Nederland nooit heeft aangedaan. Hoe kon men immers passie en begeestering opwekken in het levende lijk, dat de Nederlandse samenleving was?’ En ook: ‘Nederland is van oudsher het minst geheimzinnige land van Europa. En ligt in geheimen niet juist de geschiedfascinatie? Het is niet voor niets dat een volk als de Fransen volstrekt niet in Nederland is geïnteresseerd. Professoren daar denken dat Nederland bij Scandinavië hoort. De striptekenaar Uderzo stelde ooit dat Asterix en de Bataven er tijdens zijn leven niet zou komen, omdat alle relevante volken in Europa immers al behandeld waren in diens succesreeks. Commercieel is Nederland volstrekt niet interessant in Frankrijk. Dat zou ons te denken moeten geven. Is ons land wel zo boeiend als wij zelf denken?’

Theo verkneukelde zich. Hij was vol voorpret over de lezing. Hier ging hij mensen mee kwetsen.

De avond van de lezing was hij ruim op tijd bij het gebouw van de historische kring ‘De Hermeneutische Cirkel.’

Tijdens zijn wandeling door Leiden had hij overal posters gezien waarop zijn lezing werd aangekondigd: HISTORICUS THEO JACHT SPREEKT OVER DE PROTESTANTSE IMPASSE. MOETEN WE ONZE NATIONALE GESCHIEDENIS HERZIEN? Lezing. Toegang gratis. Aanvang 19.30.

Een oudere man met een witte snor wachtte hem op bij de ingang. Hij stelde zich voor als Aart van Tuyl met ‘u en y’. Hij voerde Theo naar de ruimte voor de lezing. In het midden was een spreekgestoelte en erom heen waren in een kring de stoelen voor de toehoorders geplaatst. ‘Waar kan ik mijn PowerPoint projecteren?’ vroeg de jonge historicus bezorgd.

‘Op het plafond, zo doen we dat altijd,’ antwoordde Van Tuyl.

‘Oké.’

Om half acht waren alle stoelen bezet en Theo stak van wal. Hij hield een lang betoog over het vermeende protestantse arbeidsethos. Een Duitse socioloog had ooit gesteld dat de protestanten zich voorbestemd voelden om hard te werken, omdat ze dan gehoorzaamden aan Gods plan met hen. Zo zou er economische bloei zijn ontstaan. Theo maakte gehakt van deze visie. ‘Als je voorbestemd bent, waarom zou je dan überhaupt nog iets doen? Wat heeft alles dan nog voor zin? Wat is precies de pointe van God? Waarom bepaalt hij van tevoren wat er allemaal gaat gebeuren? Dat moet voor hem zelf toch ook saai zijn? Zijn mensen voor hem poppetjes die hij in vaste patronen op een speelveld beweegt? Nee! Ik neem nu een slok water. Nee! Zeg ik. Het is juist het geloof in de vrije wil dat mensen aanzet om dingen te ondernemen. Om überhaupt te willen leven. Economische groei is in een land als het Verenigd Koninkrijk in de achttiende en negentiende eeuw ontstaan niet dankzij, maar ondanks het protestantse geloof. In ons eigen land zien we wat er kan gebeuren als men de beklemming van het geloof in heel zijn wezen voelt. Het is niet voor niets dat Nederland ver achter de internationale ontwikkelingen aanhobbelde ten tijde van de protestantse impasse. Ik zou nog verder willen gaan….’



Theo maakte zijn zin niet af, omdat de deur van de ruimte openvloog. Drie jongeren in spencers kwamen binnen. Ze stelden zich op bij de deur en begonnen te zingen:

‘LALALALA BOSBOOM-TOUSSAINT, BOSBOOM-TOUSSAINT

LALALALA BOSBOOM-TOUSSAINT

LALALALA BOSBOOM-TOUSSAINT

BOSBOOM-TOUSSAINT, BOSBOOM-TOUSSAINT!’

Vervolgens vertrokken ze weer.

Theo was een beetje van zijn stuk gebracht. Na enkele slokken water hervatte hij echter zijn lezing. Hij sprak over het duister dat de protestantse impasse was geweest. Over inertie en intolerantie. Over een dofzwarte periode met af en toe een kleine opflakkering van licht, zoals de regering van Lodewijk Napoleon en het premierschap van de katholiek Ruys de Beerenbrouck. ‘Maar pas met de kabinetten van vadertje Drees in de jaren vijftig, kon de grauwsluier die over Nederland lag definitief worden weggenomen. Een frisse wind! Een Lente! Voor het eerst waren de protestantse confessionelen buiten spel gezet, voor het eerst konden alle Nederlanders weer ademen, zich vrij voelen om….’

Een zwaargebouwde man uit het publiek stond op en zei hijgend: ‘U vergeet dat de liberalen lang de dienst hebben uitgemaakt in de Nederlandse politiek in de negentiende eeuw. U vertekent de werkelijkheid!’

Theo glimlachte. Deze opmerking had hij verwacht. ‘Die liberalen waren ook allemaal protestanten of verkapte protestanten. Grote delen van de Nederlandse samenleving werden niet door hen vertegenwoordigd. Het Nederland waar plaats was voor iedereen, waarin iedereen zich vertegenwoordigd voelde, ontstond echt pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw met de rooms-rode kabinetten. Vadertje Drees is de werkelijke vader des vaderlands. Onze geschiedenis kon met hem beginnen. We konden langzaam een land worden zonder een heel eenzijdige, zwart-pessimistische kijk op het leven. We waren in korte tijd eerst bevrijd van de nazi’s en vervolgens van de protestanten. De walm van pepermuntjes op de kerkbank werd verdreven. We zouden een tweede Bevrijdingsdag moeten vieren, de dag dat Willem Drees de laatste protestants-confessionelen uit zijn regering had verwijderd in 1951. Nederland zoals wij dat nu kennen werd geboren. Een sociaal land zonder beklemming.’

Er viel een stilte.

Theo was tevreden.

Tag Cloud
bottom of page