top of page
Featured Review

Een held

Barbarus



Je zit met je mannen in een hoge toren. Ergens in het Oosten. Een hechte groep soldaten zijn jullie. De toren van dertig meter is omsingeld door je vijanden. Of specifieker de troepen van je vijand, je aartsvijand: Roderick van Heukelom. Roderick haat jou. Jij haat Roderick. Dat is de natuurlijke staat der dingen. Je bent met hem opgegroeid, maar hij koos voor de andere partij. Een verrader. Dat is hij. En hij vindt hetzelfde van jou. Jullie vechten al jaren tegen elkaar. Nu heeft hij jou in het nauw gedreven. Er is geen uitweg.


Je kijkt naar je mannen, naar je kameraden. Ieder van hen heeft zijn eigen verhaal. Koenraad de kreupele, die eigenlijk niet meer kan vechten, die houdt van zijn vrouw Veerle met de rode vlecht en zijn twee jonge kinderen. Marnix de zanger, die met zijn balladen de troepen steeds weer nieuw vuur geeft, die erin niet zozeer de heldenmoed bezingt als wel de genegenheid tussen lotsverbondenen. Stefaan de Brabander die je soms nauwelijks verstaat, maar die strijdt als een woest dier. Lenig als een panter is hij. Ruw en aimabel. Stijn de uil draagt een bril. Hij bedenkt keer op keer een list. Maar nu is er geen uitweg. Korneel de dove zou zijn leven geven voor ieder van de anderen, dat weet je.

Je kijkt naar de andere mannen. Stuk voor stuk goede jongens. Jullie strijden niet zozeer voor een ideaal, als wel voor elkaar. Je hebt dat eerder nooit zo ervaren. Lang heb je alleen aan jezelf gedacht, aan de manier waarop jij zult voortleven. Jullie zijn op elkaar aangewezen. Je denkt aan het leven dat achter je ligt. Aan al die zinloze zijpaden, al die twist en tweedracht. Je bent ouder dan de anderen. Zij hebben nog een levensweg te gaan. Jij bent versleten en dat weet je, er resten jou geen nieuwe levenswendingen. Jouw lot is onbelangrijk. Dat van de anderen wel.


Roderick staat beneden. Hij roept om jou. Je kijkt uit het torenraam. Je ziet de haat in de manier waarop hij staat. Krampachtig en toornig. Vol dwaze waanzin. Potsierlijk in zijn wraakzucht. Hij roept: ‘Als jij je aan ons overlevert, spaar ik je mannen!’

Je antwoordt met luide stem: ‘Ploert. Vuile ploert. Heeft onze twist niet lang genoeg geduurd?’’

Hij roept: ‘Het is allemaal bijna ten einde! Het gaat me alleen om jou. Jij bent de vijand. Je mannen zijn voor mij niets. Hun levens zijn onbelangrijk en ze kunnen net zo goed blijven leven. Jij bent het op wie ik me wil wreken, om zo onze eeuwige vijandschap definitief te beslechten.’

Je ziet jullie weer samen op jacht als kleine jongens, jij en Roderick, op jacht naar dezelfde prooi. Je ziet jullie weer als schildknapen van dezelfde ridder. Je ziet jullie als jullie ouder zijn en tegenover elkaar staan op het toernooiveld. In lang vergeten strijdgewoel. Je ziet zijn ruwe trekken, zijn neus die net verkeerd op zijn gezicht is geplant. Je hoort zijn nasale stem. Ruikt zijn tandbederf.

Je hoort hem roepen: ‘Wij zijn allebei honden. We hebben nooit voor geluk geleefd. Wij zijn rancune. Dat is alles.’


Je merkt dat je antwoordt: ‘Je hebt mij nooit begrepen, Roderick. Wij zijn misschien gelijken qua kracht, qua verstand, maar we verschillen toch, geloof me.’

‘Hoe dan? Hoe dan?’

Je weet het antwoord niet. Niet meteen.

Je ziet jullie in het gezamenlijke verleden dingen naar dezelfde vrouwen, naar dezelfde korte koestering, dezelfde lust. Je ziet Rodericks kille gramschap. Je kijkt in je eigen hart en vindt daar slechts de zinloosheid. Twisten om niets, dat is wat jullie een leven lang gedaan hebben. Jullie zijn gedoemd. Jij weet dat. Roderick niet.

Je weet dat hij het meent. Dat hij je makkers zal sparen. Je weet dat je kameraden het niet zullen accepteren. Dat zij tot het einde willen strijden en dan zullen willen sterven. Je weet dat ze jou niet zullen laten gaan, dat ze jouw offer niet zullen accepteren. Juist omdat ze zo zijn, houd je van hen, als broeders.


Je weet dat je mannen zich ook met jou verbonden voelen, dat het goede mannen zijn. Je voelt je hart razen in je borstkas. Je voelt het zweet over je lichaam gutsen. Je proeft op je tong de bittere smaak van het einde. Je weet dat je verloren hebt. Maar de anderen mogen niet sterven. Een donkerte komt over je, een zilte beklemming. Je ruikt de geur van de nederlaag rond je mannen, daar waar die geur niet zou mogen hangen. De angst voor de dood. Zij mogen niet ten onder gaan. De anderen moeten leven, terugkeren naar de armen van hun geliefden, terug naar hun dorpen en landerijen, naar hun hoeven en hutten. Om te spelen met hun kinderen, om te feesten in de herberg, om te vrijen in de bossen. Jij bent alleen en oud. Jij bent van geen waarde meer voor de strijd. Er is geen morgen, dat weet je. Er is geen levensavond. Dit is je moment.

Je weet al die tijd wat je hoort te doen, wat je gaat doen. Dan spring je van de toren. Voor eeuwig op weg richting de lansen en zwaarden van de vijand.



Tag Cloud
bottom of page