Semiotisch Spinrag
Een semiotisch teken van ‘verledenheid’ . Daniel Tuttle, Unsplash.com
Over de nostalgische senstatie en 'verledenheid'
Olivier Rieter
Des avonds waren het de boeren die huiswaarts keerden. Mijn ogen straalden ervan zoals hun karwatsen klapten; de paarden draafden met wijde neusgaten en beschuimde bek, wielen ratelden en daverend werden de melkbussen in horten en zwaaien dooreengeschud. Ik juichte als ik het hooi rook, huizenhoog ruiste het langs de bomen, ik strekte de armen uit naar die volle, wiegelende ruiker, doch kon de glanzende halmen niet vatten in mijn begerige greep. Kinderen lagen als in een bed op de top van de stapel, uit hun stemmen klonk nog de vreugde van het feestvieren op de weide die dag; een meisje droeg bloemen door het haar gewonden, van de jongens waren niets dan de blozende hoofden te zien.
Aart van der Leeuw, Kinderland.
Dit citaat uit het boek Kinderland van de schrijver Aart van der Leeuw toont het nostalgische levensgevoel, hier in de vorm van een terugverlangen naar de kindertijd. Woorden als ‘straalden’, ‘juichte’, ‘glanzende’, ‘begerige’ en ‘vreugde’ bepalen de sfeer in deze gloedvolle tekst. Geur, klanken, tastzin en visuele prikkels spelen erin een rol. Bij Van der Leeuw is nostalgie iets moois dat appelleert aan het verlangen naar vroeger.
Het is voor literatoren niet zonder gevaar om te ‘nostalgiseren’, om te pogen een nostalgisch effect te bewerkstelligen. Wie bijvoorbeeld bladert door Gerrit Komrij’s bloemlezing van de Nederlandse poëzie, valt het op dat er nauwelijks nostalgische gedichten zijn opgenomen. Het is alsof Komrij alle nostalgie uit zijn verzameling gezeefd heeft. Er bestaat een zeker dedain voor het fenomeen, wat vooral te maken heeft met de gebruikte definitie van nostalgie. Het idealiseren van het verleden kan gezien worden als een reactie op de complexiteit van het moderne leven en is als zodanig zelf ook complex. Men kan bij nostalgie denken aan Marcel Proust, Nabokov, Chagall of Dvorak, maar ook aan Anton Pieck, edelkitsch en ressentiment. In wat volgt wil ik iets van de variëteit van het fenomeen laten zien, door een koppeling te maken met denkbeelden uit de (geschied)filosofie.
Tegenwoordigheid
Aan ieder woord uit welke taal dan ook zijn gevoelswaarden verbonden: die hebben zich in de loop van de tijd aan woorden gehecht. De tekens/woorden zijn omzwachteld met betekenis. Het is alsof aan elk woord, aan elk gevoel, aan elk object semiotisch spinrag is gehecht, waarvan men zich niet kan ontdoen, zou men dat al willen. De semiotiek is de tekenleer, waarbij iets staat voor (of verwijst naar) iets anders, zoals: het stoplicht is rood en dus moet ik nu, volgens de conventionele verkeersregels, stoppen. Bekende semiotici zijn Umberto Eco, Roland Barthes en Algirdas Greimas, wiens semiotisch model ooit werd vergeleken met een spinnenweb.
In de geschiedwetenschap kwam in het eerste decennium van deze eeuw een theorie in zwang van de historicus en schrijver Eelco Runia. Deze betoogt dat zaken ongerepresenteerd uit het verleden in het heden aan ons kunnen verschijnen. Deze ‘presence’ theorie gaat uit van de tegenwoordigheid van het verleden in het nu, los van de talige bepaaldheid van deze tegenwoordigheid. ‘Presence’ is volgens Runia deels onbewust, het gaat hem onder meer om de historische achtergrond van de persoon die men in de loop van de tijd geworden is. In die persoon is er sprake van een ‘presence’ van zaken uit het eigen verleden of van de eigen groep, waar men zich niet van kan ontdoen. Deze presence is niet
afhankelijk van betekenisgeving, meent Runia.
Ik maakte in de jaren negentig als student geschiedenis in Nijmegen voor het eerst kennis met een tekst van Runia na een enthousiast college van een docente erover. Het ging om de studie Pathologie van de veldslag over de visie op geschiedenis die naar voren komt in Tolstojs Oorlog en vrede. Ik leende Runia’s boek van de bibliotheek en vond het zeer interessant. Het sprak me aan dat de chaos van het verleden in veldslagen getoond werd en niet de strategie van generaals, een strategie die niet voorafging aan de onoverzichtelijke ervaringen van de soldaten, hooguit later een coherentie aan het gebeurde gaf. Zo begreep ik Pathologie van de veldslag toen althans. Het bewoog me er bijna toe om af te studeren op een geschiedtheoretisch onderwerp. Uiteindelijk koos ik voor een andere richting, maar mijn belangstelling voor theorie bleef.
Toen ik later Runia’s teksten over zijn concept ‘presence’ las, waarin hij zijn inzichten verder uitwerkte, was ik teleurgesteld. Zoals hij meende aan te voelen, eerder dan dat hij het bewijzen kon, dat het verleden ongerepresenteerd tegenwoordig kan zijn, zo meende ik meteen aan te voelen dat dat niet kon kloppen. Ik kon destijds echter niet verwoorden waarom niet. Dat kwam pas toen ik me steeds meer ging verdiepen in het onderwerp nostalgie, waarover ik uiteindelijk een proefschrift zou schrijven.
Hoewel er zeer sympathieke kanten zitten aan Runia’s theorie -denk aan het respect voor het verleden dat eruit spreekt- weet Runia naar mijn smaak niet duidelijk te maken waarop zijn visie gebaseerd is en ook niet hoe de theorie door andere historici concreet gebruikt kan worden.
Ik ben een gewone historicus, geen geschiedfilosoof, dus het zou kunnen dat ik te weinig aandacht heb voor de diepere theoretische laag van het presencebegrip. Het gaat hier om mijn interpretatie van de implicaties van Runia’s denken. De filosoof Walter Benjamin gebruikte ooit een methode van creatief onbegrip in zijn interpretatie van Marx. In het slechtste geval kan mijn interpretatie als een vorm van creatief onbegrip van Runia worden gelezen, waaruit mogelijk toch wat te leren valt.
Runia verbindt nostalgie met de genoemde tegenwoordigheid. Dat is opmerkelijk, omdat nostalgie bij uitstek met betekenisgeving te maken heeft: zonder betekenis en verwijzing naar vroeger is er immers geen nostalgie. Een geur van motorolie, een passage uit een vaak gespeelde etude, een foto met kartelranden: al deze tekens roepen een memoratieve emotie op, gebaseerd op herhaling. Zonder een betekenisvolle gevoelswaarde (connotatie) verbonden aan een herinnering is er geen nostalgie. Zonder gevoelswaarden is er überhaupt geen herinnering mogelijk. Deze gevoelswaarden zijn geconstrueerd, deels bewust, deels onbewust.
Objecten en woorden (zoals woorden voor objecten, gevoelens) die aan ons als survivals uit het verleden verschijnen zijn in dubbele zin semiotisch omragd. Ten eerste omdat ze in de periode(n) waarin ze functioneerden ook al een gevoelswaarde/connotatie hadden. Een zwaard gevonden op een Fins slagveld uit de dertiende eeuw verwees in tijd dat het gebruikt werd terug naar een veel oudere zwaardcultuur: naar strijdvaardigheid, het vak van smid en de betekenis van vuur voor de mens. Het is niet mogelijk of wenselijk om het zwaard los te zien van het gloeisel van betekenis uit de tijd zelf. Het object van tegenwoordigheid had in de tijd waarin het gebruikt werd immers ook een betekenis en verwees naar tal van eerdere verledens. Het is dus de vraag met welk verleden men precies contact zou hebben als men het zwaard in de hand houdt.
Ten tweede zijn survivals semiotisch omragd omdat het voor een volwassen mens in het heden onmogelijk is om zich van alle vergaarde kennis over betekenissen van voorwerpen, zintuiglijke prikkels en woorden te ontdoen (zou men dat al willen). Alleen een heel jong kind ervaart voor het eerst hoe lavendel ruikt, of hoe Abba klinkt.
De Haagse vertaalster en memoiresschrijfster Nini Brunt schreef ooit: ‘Zo herinner ik het me: je zag
alles, straten, mensen voor het eerst. Zelfs als een heel klein kind- misschien was ik drie of vier- ontdekte ik al dat je niets meer zo kunt zien als de eerste keer. Een straat, een brug, een kamer, de zee en het strand- de tweede keer waren ze al anders, niet nieuw meer, dingen die je herkende. Je kon wel proberen ze weer zo te zien als de eerste keer, mooier en vreemder, maar meestal werd die droom geen werkelijkheid.’
Brunt heeft het hier over de kennis van vormen en betekenissen die men opdoet door simpelweg te leven. Wie als volwassene iets ongerepresenteerd meent te ervaren, bijvoorbeeld door het zien van een middeleeuws object, heeft mogelijk even contact met het eigen verleden als kind dat nog geen betekenissen kon geven omdat het te weinig kennis of ervaring had, eerder dan dat de Middeleeuwen an sich aanwezig zouden zijn. Deze ‘tegenwoordigheid’ is in die zin eerder een gut feeling. Het gaat om een niet-reflectieve flits terug naar de eigen naïviteit van pre-cognitief kind dat nog niet kon interpreteren en associëren. Met de verleden werkelijkheid van het object of begrip dat deze flits oproept lijkt het niet per se te maken te hebben.
Verledenheid
Survivals kan men plaatsen tegenover revivals. Waar betekenisvolle survivals (een pleonasme haast) echt uit het verleden stammen, zijn revivals, het woord zegt het al, herlevingen. Het gaat om objecten of constructies die niet hedendaags of zelfs ‘oud’ ogen, maar die uit de moderne tijd stammen. Zo was in de negentiende eeuw de neogotiek populair in Europa. Dat leverde sprookjesachtige architectuur op: denk aan het parlementsgebouw van het Verenigd Koninkrijk dat veel ouder oogt dan het is: het representeerde en representeert een steen geworden mentaliteit aangaande eerbiedwaardige ouderdom.
Men kan in verband hiermee spreken van ‘verledenheid’ (een vertaling van het Angelsakische begrip ‘pastness’): het creatieve omgaan met het verleden in het heden. Verledenheid wordt door historici meestal laatdunkend behandeld, omdat het in historisch onderzoek zou moeten gaan om het verleden om zichzelf, niet om de evocatie of het belang ervan in latere perioden.
Het is echter ook mogelijk om de historiciteit van verledenheid te onderzoeken, bijvoorbeeld als men de negentiende-eeuwse geschiedbeelden (in fysieke en mentale zin) bestudeert aangaande de Middeleeuwen. Zo bestaat er een boeiende studie van de historicus Mark Girouard naar de Britse ridderlijkheidscultus uit de negentiende-eeuwse moderniteit: The return to Camelot.
Verledenheid. Een fantasydag bij Kasteel de Haar. Foto: Jappie Sytema
Voor historici is het bovendien zinvol om zich met verledenheid bezig te houden, omdat de constructies en producten van ‘pastness’, als cultuurmiddelen concurrenten zijn van de officiële geschiedwetenschap. Veel mensen doen meer ‘kennis’ op aangaande het verleden door fantasyvertellingen dan door rijen en rijen van wetenschappelijke boeken. Voor bepaalde mensen is er nauwelijks een verschil tussen de historische koning Richard Leeuwenhart en de fictieve koning Arthur. Het historisch besef van velen ontwikkelt zich niet gedurende het leven. Ze wonen permanent in de kleurrijke kinderkamer van de historiserende verbeelding, waar Tyrion Lannister vecht met Alexander de Grote. Dat is een realiteit en mensen die beroepsmatig met het verleden omgaan (dat zijn niet alleen historici) moeten zich daarvan bewust zijn.
De historische of historiserende kennis van mensen is meestal een melange van echte geschiedenis en verledenheid; het gaat om een mentaal verzamelbestand van (denk)beelden over kleurrijkheid en stank, over ridderlijkheid en sociaal onrecht, beelden die men put uit vele bronnen. Voor sommigen maakt het niet uit of iemand in een film of strip nu vecht met de voor de geëvoceerde periode juiste wapens. ‘Daar gaat het niet om!’, menen zij. Het gaat hen dan bijvoorbeeld eerder om het bekritiseren van machtsuitoefening, geweldmonopolies en ander onrecht uit het verleden.
Historici die zich verdiepen in verledenheid moeten ook naar dergelijke mentaliteiten kijken. Ze moeten er voor waken dat ze nog slechts bezig zijn om anachronismen in historiserende Hollywoodvehikels te ‘spotten’: ‘zie je die telefoonpaal, daar achter het toernooiveld?’ Of: ‘kijk: die courtisane van Lodewijk de 14de draagt een Swatch horloge.’ Dat is een aardig gezelschapsspel, maar ook niet meer dan dat. Historici zouden ambitieuzer moeten zijn en ze moeten zeker de beeldvorming over het verleden in buitenwetenschappelijke uitingen serieus nemen, zoals bijvoorbeeld de geschiedkundige Kees Ribbens doet in zijn studie Een eigentijds verleden.
De historische sensatie
Een historicus die de lat voor zichzelf en zijn lezers hoog legde was Johan Huizinga. Tegenwoordig kennen velen hem nog om zijn boek over de spelende mens, dat in hedendaagse game studies vaak wordt aangehaald. Voor een andere studie: Herfsttij der Middeleeuwen, kreeg hij bijna de nobelprijs voor literatuur. In dit werk pronkt hij met een bewust overdadige stijl die imponeert, vermoeit, vermaakt, ergert. Huizinga was onder meer geïnspireerd door Lodewijk van Deyssel in zijn evocerende schrijftrant, zo liet de letterkundige Jansonius ooit zien. Een evocatie is een constructie, een retorisch of stilistisch bewerkstelligd effect op de lezer of toeschouwer.
Het gegeven dat Huizinga een stilist was die zijn betogen in Herfsttij omkleedde met woordelijke pracht die aan de brokaten rijkdom van het beschreven Bourgondische Hof herinnert, maakt dat hij tegenwoordig door sommigen meer als literator dan als historicus wordt gewaardeerd. Het is in ieder geval zo dat zijn stijl op het programma zou moeten staan van het helaas fictieve vak ‘historische stilistiek’ aan de opleidingen geschiedenis, meer misschien dan dat zijn theoretische finesse zou moeten worden onderwezen, al worden Huizinga’s geschiedfilosofische denkbeelden gewaardeerd door de invloedrijke Frank Ankersmit. Deze waardeert bijvoorbeeld Huizinga’s concept van de historische sensatie. De historische sensatie is door de Vlaamse historici Tollebeek en Verschaffel zo omschreven: ‘een direct, een haast zintuiglijk contact met het verleden’. Volgens hen is zo’n sensatie (ervaring) gestoeld in het toeval. Ze kan niet worden ‘uitgelokt, zoals in een museum wordt geprobeerd.’
Volgens een vaak verteld verhaal uit het leven van Huizinga werd hij echter juist wel in een museale setting overvallen door een doorslaggevende historische sensatie, namelijk bij het aanschouwen van een tentoonstelling van de werken van de Vlaamse primitieven ingericht (of geconstrueerd) in Brugge. Deze sensatie zou voor hem de poorten van de verbeelding hebben geopend, wat hem in staat stelde Herfsttij der Middeleeuwen te schrijven. Daar wringt het verhaal want Herfsttij is een stilistisch opgetuigde tekst vol vernuft en historische en erudiete imponeerlust. Het is een evocatie van het Late Bourgondië, geen verslag van een reeks historische sensaties die Huizinga bij elke bron weer zouden hebben overvallen. Huizinga heeft zijn historische sensatie, zo wil het verhaal, uitgewerkt tot een meesterwerk. Een meesterwerk inderdaad, maar als zodanig een literaire en retorische constructie.
De historische sensatie lijkt aan hetzelfde manco als Runia’s tegenwoordigheid van het verleden te lijden: het lijkt te gaan om een naïeve beroering door het verleden door contact met objecten die dit verleden nabij zouden brengen, zintuiglijk en geestelijk. Het is feitelijk gewoonweg niet mogelijk het verleden te ervaren zoals het echt was. Wie in de boekenkist van Hugo de Groot gaat liggen voelt wel iets van het ongemak, maar ervaart men dan werkelijk hoe het was om De Groot te zijn?
Die ervaring kan men alleen benaderen door te spreken in de taal van betekenis in en om de geest van de beroemde jurist. Je ervaart pas werkelijk iets van die kist als je weet wat de betekenis ervan was voor De Groot, namelijk dat hij erin ontsnapte uit slot Loevestein. Wat ik wil zeggen is dat de historische sensatie gestoeld is op betekenisvolle kennis en dat de uitwerking/evocatie van de sensatie in een tekst gestoeld is op retoriek. En stilistiek.
De nostalgische sensatie
Elke geschiedschrijving is een constructie. De historicus die dit erkent en de wijze waarop hij of zij tot die constructie is gekomen in de verantwoording van een publicatie uit de doeken doet, is eerlijk en wetenschappelijk bezig. Waar natuurwetenschappelijk onderzoek is gestoeld op (bij voorkeur) herhaalbare proeven en wetten, is geslaagde alfawetenschappelijke kennisvorming per definitie een betoog waarin de feiten zijn geschikt en herschikt, waar een koppeling is gemaakt met theoretische inzichten en dat alles gegoten in een leesbare stijl. Alfawetenschappelijk onderzoek is daarom (en ook om het gegeven dat er geen wetten zijn voor menselijke cultuur) moeilijker dan het ambacht der bèta’s. Er wordt namelijk zowel een beroep gedaan op analytische vaardigheden als op taalgevoel, gevoel voor opbouw, overzicht en creativiteit.
Nostalgische teksten (en andere uitingen, zoals films, series, liedjes) zijn ook constructies. De Zweedse literatuurwetenschapper Niklas Salmose toont in een interessante studie de wijze waarop in literaire teksten nostalgie wordt geschapen, bijvoorbeeld door lange, met veel komma’s, en bijbetekenissen, opgetuigde, overdadig-rijke, uitweidend-uitleggerige, tal van details oproepende, trage en ontsporende zinnen. Het langzame meanderen van zo’n zin zou herinneren aan ‘vroeger’, toen men niet alles kort moest zeggen. En krachtig.
Heusden. Hier wordt met tal van semiotische instrumenten nostalgie opgewekt. Let op de ouderwetse belettering, de kasseien, de uithangborden, de lantaarn, de kruisramen, het torentje, de zonneschermen ‘van vroeger’ (markiezen) en de ouderwetse brievenbus. Foto: Maria Dekeling-Rieter
Men kan om verschillende redenen nostalgie in anderen of zichzelf opwekken. Ik onderscheid onder meer kunstzinnige, commerciële, beleidsmatige, ideologische en psychologische redenen. De nostalgische sensatie is deels een kunstmatig effect dat retorisch is geconstrueerd: door het aanbrengen van trapgevels in moderne woonwijken of het plaatsen van ouderwetse straatlantaarns, door archaëske woordkeus of spelling in teksten (zoals straatnamen), door kunstmatig ruis aan te brengen in digitale radio-uitzendingen, door het verspreiden van de geur van jeugdigheid (en tandbederf) oproepende kaneelstokken in een kermiskraam of het laten vervaardigen van een ‘eeuwenoud’ heraldisch familiewapen of een kleurige, identiteit markerende doek, a.k.a ‘vlag’. Dit zijn vrij onschuldige voorbeelden, maar men kan natuurlijk ook een muur met Mexico bouwen om de eigen horkerigheid te beschermen en begrenzen.
Straatnaam in archaïsch lettertype in Veere. Foto: Maria Dekeling-Rieter
Begrenzing is een belangrijk onderdeel van veel vormen van nostalgie; mensen hebben onder meer volgens de filosoof Ad Verbrugge behoefte aan duidelijke grenzen in een steeds onbegrensder wereld. Ze zoeken naar coherentie, verlangzaming, herkenning. Nostalgisering kan hen dergelijke vertrouwdheid geven. Nostalgiseren is de actieve variant van nostalgie, die onderscheiden kan worden van het passief worden overvallen, de beroemde mémoire involontaire van Marcel Proust met zijn smaak en geur van thee met een Madeleine-cakeje die hem terug zouden hebben gebracht in de tijd (in een eerdere versie van Op zoek naar de verloren tijd ging het om een biscuitje. Is dan alles een constructie?)
In de vakliteratuur wordt niet alleen van nostalgiseren maar ook van nostalgieën (nostalgias) gesproken. Er bestaan inderdaad de nodige varianten: van retro tot weemoed en van vintage tot heimwee naar een voorbij leven elders. Steeds gaat het om een geïdealiseerd vroeger. En wanneer men dat geïdealiseerde vroeger bewust verspreidt, wekt men een nostalgische sensatie op: een kunstmatig effect van zoete verledenheid.
Dit kunstmatig effect is bewerkstelligd. Het gaat om een actieve daad. Hiernaast zijn er tal van deels meer passieve vormen van nostalgie, waarin men ongepland overvallen wordt door de nostalgische betekenissen van een beeld, een klank, een handeling. Zo roepen bij mij de aanblik, geur en smaak van appels associaties op met de geborgenheid vroeger thuis, omdat mijn (jong gestorven) moeder in de gang van ons huis altijd een schaal met appels neerzette. Dit is deels een passieve reactie op prikkels, maar men zou ook kunnen beargumenteren dat ik de appelervaring soms (on)bewust opzoek. Dit voorbeeld toont weer aan dat er vele varianten van nostalgie zijn, passief en actief, ongewild en gewild.
Conclusie
In het voorgaande heb ik tegenwoordigheid tegenover verledenheid geplaatst en de historische sensatie tegenover de nostalgische sensatie. Dergelijke termen heb ik willen toelichten, om zo onder meer duidelijk te maken dat nostalgie geen simpel of eenduidig fenomeen is. Omdat de moderniteit complex en veeleisend is, is een belangrijke reactie op die moderniteit, nostalgie, ook complex en veeleisend. Wie het heden wil begrijpen doet er goed aan zich in nostalgie te verdiepen, waarbij studie moet worden gemaakt van de wijze waarop betekenis wordt geconstrueerd door gebruik te maken van tekens die naar vroeger verwijzen.
Runia’s tegenwoordigheid (presence) en Huizinga’s historische sensatie zijn, volgens mijn interpretatie, theoretische middelen die betrekking hebben op een deel van de historische werkelijkheid, maar die bijvoorbeeld geen inzicht bieden in de wijze waarop culturele gereedschappen (de term cultural tool is van de herinneringswetenschapper James Wertsch) zoals gedichten, woonwijken en liedjes worden geladen met nostalgische betekenis. Het lijkt mij zo te zijn dat (de al dan niet illusoire) presence naast pastness (verledenheid) kan bestaan en de (al dan niet illusoire) historische sensatie naast de (geconstrueerde) nostalgische sensatie. De werkelijkheid is veelvormig.
Mijn these is dat zich aan survivals en revivals in de loop der tijd een onontwarbaar web van connotatieve draden heeft gehecht. Dat gegeven moet niet met vernietigende daadkracht of een zwabber tegemoet worden getreden -men neemt dan een rol aan enigszins vergelijkbaar met de fijnzinnigheid van een moderne Alexander de Grote die de Gordiaanse knoop doorhakt-, maar juist met voorzichtig respect voor de betekenis die elk voorwerp, elke zintuiglijke herinnering, elk woord door mensen geschapen, heeft en ooit heeft gehad.
Dit essay komt voort uit het theoretische hoofdstuk van Olivier Rieters dissertatie Het patina van de tijd. Hier te raadplegen: https://research.tilburguniversity.edu/en/publications/het-patina-van-de-tijd-vormen-en-functies-van-hedendaagse-nostalg
Zie voor een artikel over het gebruik van emoties als retorische strategie in geschiedschrijving:
Comments